Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8939

Datum uitspraak2004-07-14
Datum gepubliceerd2004-09-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers01/02672
Statusgepubliceerd


Indicatie

Door radioloog ingenomen standpunt inzake uitkering uit liquidesaldo is pleitbaar, zodat navordering op grond van kwade trouw niet mogelijk is.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede meervoudige belastingkamer nummer 01/02672 (inkomstenbelasting) Proces-verbaal mondelinge uitspraak Belanghebbende : [X] Te : [Z] Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar Betreft : navorderingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 Nummer : [01.H87] Mondelinge behandeling : op 30 juni 2004 te Arnhem Waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur] gronden: 1. Belanghebbende is van beroep radioloog. Hij heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten bij [B U.A.], een onderlinge verzekeringsmaatschappij. Belanghebbende heeft de premies voor deze verzekering steeds als persoonlijke verplichting in mindering gebracht op zijn onzuivere inkomen. 2. De rechten en verplichtingen van [B U.A.] zijn met ingang van 1 januari 1998 overgenomen door [B NV] die behoort tot de [C]-Groep. [B U.A.] is nadien geliquideerd. Belanghebbende heeft in verband daarmee in 1998 een uitkering uit het liquidatiesaldo van [B U.A.] ontvangen van ƒ 27.416 (hierna: de uitkering). Ongeveer 15% van de uitkeringsgerechtigden hebben de door hen ontvangen uitkering niet aangegeven. 3. Belanghebbende heeft over het jaar 1998 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 250.627. In dit bedrag is de uitkering niet begrepen. De Inspecteur heeft de aanslag vastgesteld conform de ingediende aangifte, zij het dat daarbij door een intoets- of overnamefout het belastbare inkomen is vastgesteld op ƒ 250.624. Ten tijde van het opleggen van de aanslag was de Inspecteur op de hoogte, of had hij op de hoogte kunnen zijn, van de door belanghebbende genoten uitkering. 4. De Inspecteur heeft nadien een navorderingsaanslag aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 278.040, te weten het eerder vastgestelde belastbare inkomen, verhoogd met de uitkering. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij weliswaar niet over een zogenoemd nieuw feit beschikt, maar dat belanghebbende te kwader trouw was met betrekking tot de niet aangegeven uitkering omdat hij, belanghebbende, bij brief van [B U.A.] op de hoogte was gesteld van de belastbaarheid daarvan. De Inspecteur verdedigt dat de uitkering belast is als negatieve persoonlijke verplichting, dan wel als inkomsten uit vermogen. 5. Belanghebbende stelt zich – onder meer – op het standpunt dat hem geen kwade trouw kan worden verweten met betrekking tot het niet in zijn aangifte vermelden van de uitkering. Hij stelt dat zijn standpunt dat de uitkering onbelast is, op zijn minst pleitbaar is. 6. Het Hof is van oordeel dat de wijze waarop [B U.A.] vorm heeft gegeven aan de verdeling van het liquidatiesaldo leidt tot de conclusie dat belanghebbende de uitkering heeft genoten als inkomsten uit vermogen. Naar het oordeel van het Hof vloeit de uitkering niet zozeer voort uit de verzekeringsrelatie die heeft bestaan tussen belanghebbende en [B U.A.], als wel uit de lidmaatschapsrechten die daaruit voor hem voortvloeiden. 7. Het Hof volgt evenwel belanghebbende in zijn gemotiveerde standpunt dat hij ter zake van de onbelastbaarheid van de uitkering een pleitbaar standpunt innam nu daarover in de jurisprudentie allerminst eenduidigheid bestond. Eenzelfde standpunt is kennelijk door een aanzienlijk aantal uitkeringsgerechtigden (en hun fiscale gemachtigden) ingenomen. Inmiddels is bekend dat over de belastbaarheid uiteenlopende uitspraken door verschillende gerechtshoven zijn gedaan. In zijn onderschrift bij de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 19 juli 2002, nummer 01/0703, heeft de Staatssecretaris van Financiën, blijkens de publicatie in InfoBulletin 2002/669, – onder meer – het volgende opgemerkt: “Het hof heeft geoordeeld dat A’s gemotiveerde stellingen om de liquidatie-uitkering niet tot het belastbaar inkomen te rekenen weliswaar onjuist zijn, maar dat zij niettemin een pleitbaar standpunt vormen (…). Het hof heeft in dit oordeel kennelijk meegewogen dat de voorliggende rechtsvraag in de jurisprudentie niet eenduidig was beantwoord en dat A’s standpunt dan ook niet onmiskenbaar in strijd met de heersende rechtspraak was. (…) Ook daaruit heeft het hof mogen afleiden dat A’s standpunt voldoende pleitbaar was, dat wil zeggen dat hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de onderhavige uitkering onbelast was.” 8. Er is sprake van een pleitbaar standpunt, zodat niet gezegd kan worden dat belanghebbende door het standpunt in te nemen dat het voordeel niet belast is dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Van opzettelijk handelen door belanghebbende kan dan al in het geheel geen sprake zijn. 9. De rechtspraak van de Hoge Raad houdt op het onderhavige onderwerp in dat eerst dan van kwade trouw in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan worden gesproken indien belanghebbende ter zake van het feit dat tot een te lage heffing van belasting heeft geleid te kwader trouw is. Nu daarvan in het onderhavige geval geen sprake is, is de navorderingsaanslag, nu evenmin sprake is van een zogenoemd nieuw feit, ten onrechte opgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat het petitum in zijn beroepschrift ook in die zin moet worden opgevat. 10. Het beroep is gegrond. De navorderingsaanslag moet worden vernietigd. proceskosten: Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op (2× € 322 × 1,5 =) € 966. beslissing: Het Gerechtshof: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak waarvan beroep; - vernietigt de onderhavige belastingaanslag en de daarbij behorende boetebeschikking en beschikking heffingsrente; - gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door hem gestorte griffierecht van € 60; - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 966 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden. Aldus gedaan op 14 juli 2004 door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. T.J. Matthijssen en mr. M.C.M. de Kroon, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, De voorzitter, (W.J.N.M. Snoijink) (J.P.M. Kooijmans) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 juli 2004 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.