Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ9527

Datum uitspraak2004-09-03
Datum gepubliceerd2004-09-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097123-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Europees Aanhoudings Bevel (EAB), Hongarije, diefstal.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER C Parketnummer: 13/097123-04 Luris-nummer: OVL-I-2004019082 RK nummer: 04/2796 Datum uitspraak: 3 september 2004. UITSPRAAK Inzake overlevering in het kader van een Europees aanhoudingsbevel. GEZIEN de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 juli 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door dr. Varga Mihály, county-judge van het “County Court of Györ-Moson-Sopron” te Hongarije d.d. 27 juli 2004. Dit EAB betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting “Flevoland”, Huis van Bewaring “Almere” te Almere, hierna te noemen de opgeëiste persoon. GEZIEN de overige stukken. GELET OP de behandeling ter openbare zitting van deze recht-bank en kamer van 27 augustus 2004, waar zijn gehoord de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. P.H. Souren, optredend namens zijn confrère mr. W.H. Boomstra, advocaat te Amsterdam. De opgeëiste persoon is gehoord door tussenkomst van een tolk in de Poolse taal. OVERWEGENDE De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse en Duitse nationaliteit heeft. Aan het EAB ligt ten grondslag een aanhoudingsbevel, afgegeven door de officier van justitie van het Parket bij het “County Court of Györ-Moson-Sopron” te Hongarije. Dit bevel is gedateerd 5 november 2003. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan naar het recht van de uitvaardigende staat strafbare feiten. De feiten zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB. De feiten staan vermeld onder nummer [x] op bijlage 1 van de Overleveringswet, te weten: “participation in a criminal organisation” en “organised or armed robbery”. Ten aanzien van de strafbaarheid Ten aanzien van het eerst aangeduide feit overweegt de rechtbank als volgt: Nu het om feiten gaat, genoemd op bedoelde bijlage 1 van de OLW, is beoordeling van de dubbele strafbaarheid niet aan de orde. Wel dient de rechtbank te beoordelen of de omschrijving, waaruit de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij dit feit zou moeten blijken, naar het oordeel van de rechtbank van dien aard is dat de uitvaardigende autoriteit in redelijkheid tot het met [x] aanduiden van het feit had kunnen komen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ten aanzien van “participation in a criminal organisation” ontkennend. Met betrekking tot deze specifieke verdenking is geen wetsartikel uit het Hongaarse Wetboek van Strafrecht, of uit enig ander Hongaars wetboek, overgelegd waaruit de strafbaarheid van dit feit kan blijken. Ook overigens stelt de rechtbank vast dat een verwijzing naar enige strafbepaling ontbreekt. Bovendien ontbreekt een omschrijving van feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de opgeëiste persoon niet alleen heeft deelgenomen aan enkele berovingen, maar ook aan een criminele organisatie. Gelet hierop zal de rechtbank de overlevering voor zover zij betreft “participation in a criminal organisation” niet toelaatbaat verklaren. Ten aanzien van het tweede aangeduide feit overweegt de rechtbank als volgt: Voor zover de feiten betrekking hebben op “organised or armed robbery”, betreffen dit feiten, zoals genoemd op de bij artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 1e, van de Overleveringswet behorende lijst en voldoet de stelling dat deze feiten naar het recht van de uitvaardigende staat strafbaar zijn. Nu de opgeëiste persoon een vreemdeling is en er geen sprake kan zijn van ‘geworteld zijn in de Nederlandse samenleving’ behoeft de rechtbank niet te beoordelen of deze feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Anders ligt dit met betrekking tot de diefstal van (identiteits-)documenten. Nu dit feit niet op de onder e) van het EAB genoemde lijst staat vermeld, dient de rechtbank te beoordelen of een dergelijk feit naar het recht van de uitvaardigende staat én naar Nederlands recht strafbaar is. Het wegnemen van enig goed dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, is onder artikel 310 Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld als “diefstal” en is strafbaar met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Op deze feiten is naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Hij heeft dit tijdens het verhoor ter zitting echter niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken. Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd en voor zover deze betreffen “organised or armed robbery”, is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. GEZIEN De artikelen 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. RECHTDOENDE WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Hongaarse autoriteiten ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten voor zover deze betrekking hebben op de verdenking van: “participation in a criminal organisation”. STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Hongaarse autoriteiten ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de overige feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter, mrs. F. Salomon en N. Rozemond, rech-ters, in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2004. Ingevolge artikel 29, tweede lid van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open,