Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ9967

Datum uitspraak2004-07-26
Datum gepubliceerd2004-09-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers02/04399
Statusgepubliceerd


Indicatie

Forensenbelasting. De tariefstelling van de forensenbelasting van de gemeente Apeldoorn is niet in strijd met enig rechtsregel.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede meervoudige belastingkamer nummer 02/4399 (forensenbelasting) U i t s p r a a k op het beroep van [X te Z] (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Financiën en Belastingen van de gemeente Apeldoorn (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 2002 opgelegde aanslag in de forensenbelasting. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag is vastgesteld op € 380, berekend naar een waarde in de klasse van € 45 000 of meer, doch minder dan € 90 000. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de verweerder bij uitspraak van 20 november 2002 de aanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het Hof 2.1. Het beroepschrift met een bijlage is per telefax ter griffie ontvangen op 30 december 2002 en per post op 31 december 2002. Het is aangevuld per telefax op 1 oktober 2003 en per post op 2 oktober 2003, waarbij de producties 1 tot en met 3 zijn overgelegd. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij het onderzoek ter zitting op 9 juni 2004 te Arnhem zijn gehoord [belanghebbende en zijn gemachtigde alsmede de verweerder]. 3. De vaststaande feiten 3.1. Belanghebbende heeft gedurende het jaar 2002, zonder in de gemeente Apeldoorn hoofdverblijf te hebben, op meer dan negentig dagen de gemeubileerde woning plaatselijk bekend [a-straat 1a-1] (hierna: het chalet) voor zich of zijn gezin beschikbaar gehouden. 3.2. Het chalet heeft een oppervlakte van 35 m² en staat in een recreatiepark op 350 m² huurgrond. 3.3. Van het chalet is geen waarde vastgesteld op de voet van de Wet waardering onroerende zaken. 3.4. Nadat de forensenbelasting in de gemeente Apeldoorn eind 1998 was afgeschaft, is zij bij raadsbesluit van 20 december 2001 met ingang van 2002 heringevoerd. Daarbij is de ‘verordening forensenbelasting 2002’ vastgesteld, waarvan de artikelen 4, 5 en 6 luiden als volgt: Artikel 4 Maatstaf van heffing 1. De belasting wordt geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen zoals die voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld. 2. Ingeval geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de belasting berekend naar de waarde. 3. De vaststelling van de waarde geschiedt overeenkomstig de regels voor de in de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet bedoelde belastingen. Artikel 5 Belastingtarief De belasting bedraagt bij een waarde van: – minder dan € 45 000,– € 65,– – € 45 000,– of meer, doch minder dan € 90 000,– € 380,– – € 90 000,– of meer, doch minder dan € 135 000,– € 950,– – € 135 000,– of meer, doch minder dan € 225 000,– € 1.690,– – € 225 000,– of meer € 3.480,– Artikel 6 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. 4. Het geschil en de standpunten van partijen 4.1. Partijen houdt verdeeld, of de aanslag is opgelegd uit kracht van een verbindende verordening, wat belanghebbende betwist doch de verweerder verdedigt. 4.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd hetgeen is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 4.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd – zakelijk weergegeven – 4.3.1. door en namens belanghebbende: 4.3.1.1. De herinvoering van de forensenbelasting heeft veel beroering gewekt. De belangenvereniging van verontruste recreanten heeft per brief van haar advocaat aan de gemeente Apeldoorn laten weten, het niet eens te zijn met die herinvoering. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft tot dusver niet gereageerd op een verzoek om tussenkomst. Er zijn tot dusver 775 bezwaarschriften tegen deze nieuwe belasting ingediend. De onvrede leeft breed. 4.3.1.2. Deze belasting wordt ook meer gebruikt als instrument voor het gemeentelijke beleid dat is gericht op het weren van tweede woningen en het bevorderen van toerisme met kortdurend verblijf. Omdat de opbrengst van deze forensenbelasting tegenviel, is ook weer een toeristenbelasting ingevoerd. 4.3.1.3. De belastingplichtige verwacht geen zigzagkoers. 4.3.1.4. Hij vraagt zich af of de gemeente met de tariefopbouw is gebleven binnen de grens die artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet daaraan stelt. 4.3.1.5. Het chalet is één van de vele huisjes op het park. Het is niet verder verhuurd en ook niet voor verhuur bedoeld. 4.3.1.6. Hij heeft het chalet nieuw gekocht in mei 1996. 4.3.1.7. Volgens het taxatieverslag van het chalet dat hij bij de gemeente heeft opgevraagd, is de waarde ervan per 1 januari 1999 bepaald op € 61 000. Daarbij is 350 m² grond in aanmerking genomen. Het chalet zelf heeft een oppervlakte van 35 m². 4.3.1.8. Voor het chalet, dat op gehuurde grond staat, is hem geen WOZ-beschikking gegeven en zijn hem geen aanslagen in de onroerendezaakbelastingen opgelegd. 4.3.1.9. Zijn grieven richten zich tegen de progressieve tariefopbouw, tegen misbruik van verordenende bevoegdheid op grond van onzuiverheid van oogmerk en tegen de herinvoering van deze nog maar pas afgeschafte belasting na een onzorgvuldige voorbereiding. Hij beroept zich niet langer op het gelijkheidsbeginsel, daar hij niet kan nagaan aan wie van de medebewoners (nog) geen aanslag voor dit jaar is opgelegd. 4.3.1.10. Al valt hij slechts in de tweede tariefklasse, hij handhaaft zijn grief tegen de progressieve tariefopbouw. 4.3.2. en namens de verweerder: 4.3.2.1. Omdat de gemeente het kortdurende toerisme wilde bevorderen, is de toeristenbelasting enige jaren geleden afgeschaft. Voor de weggevallen opbrengst van die belasting heeft de gemeente compensatie gezocht in de forensenbelasting, doch deze daarin niet volledig gevonden. Daarom is met ingang van 2004 weer een toeristenbelasting ingevoerd met gedifferentieerde tarieven van € 1,50 per persoon en voor huisjes € 0,25 of € 0,50 per overnachting. 4.3.2.2. Hij weet niet wat de waarde van het chalet precies is. 4.3.2.3. Mogelijk is de parkbeheerder voor het geheel aangeslagen in de onroerendezaakbelastingen. 4.3.2.4. Een tarief in vijf waardeklassen is gemakkelijker te hanteren dan een tarief van een vast percentage van de exacte waarde. 4.3.2.5. De heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen is nog steeds niet vastgesteld. Daarom is artikel 4, tweede lid, van de verordening toegepast. De daar bedoelde waarde is ‘op zicht’ bepaald. 4.3.2.6. Hij erkent dat de progressie in het tarief steil is. Ze is door de raad bewust gekozen en afgestemd op de opbrengst die nodig is ter compensatie van die van de afgeschafte toeristenbelasting. 4.3.2.7. Hij betwist dat de gemeente een zwabberbeleid heeft gevoerd. Het stelt belanghebbende, die in 1996 niet belastingplichtig was voor de toeristenbelasting, alleen teleur dat nu de forensenbelasting is heringevoerd. 4.3.2.8. Er is massaal bezwaar gemaakt met behulp van gekopieerde bezwaarschriften. Procentueel viel het de gemeente toch wel mee, maar met name in dit park hebben de mensen elkaar aangemoedigd bezwaar te maken. 4.4. Belanghebbende verzoekt in beroep de aanslag te vernietigen en de proceskosten te vergoeden. 4.5. De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. De inrichting van het tarief van een gemeentelijke belasting is, zoals volgt uit de artikelen 216, 217 en 219, tweede lid, van de Gemeentewet, voorbehouden aan de gemeenteraad, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag zijn van het inkomen, de winst of het vermogen. Voorts mag een tarief niet leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van deze belastingen niet op het oog kan hebben gehad. 5.2. De tariefstelling van de onderhavige forensenbelasting sluit aan bij een vijftal waardeklassen. De daarbij behorende tarieven zijn zodanig gekozen dat bij een waarde van € 45 000 een tarief geldt dat bijna het 6-voud beloopt van dat bij een waarde van € 44 999; bij een waarde van € 90 000 het 2½-voud van dat bij een waarde van € 89 999; bij een waarde van € 135 000 ruim het 1¾-voud van dat bij een waarde van € 134 999; bij een waarde van € 225 000 ruim het 2-voud van dat bij een waarde van € 224 999. In de hoogste tariefklasse bedraagt de belasting ten hoogste 1,547% van de waarde, terwijl de belastingdruk uitgedrukt in een percentage van de waarden in alle andere waardeklassen lager is. 5.3. Van deze tariefopbouw en de hoogte van de daaruit voortvloeiende belasting-bedragen ten opzichte van de daaraan ten grondslag liggende waarden kan niet gezegd worden dat zij leiden tot een heffing die willekeurig of onredelijk is of die anderszins door de wetgever niet kan zijn bedoeld. Hierbij verdient opmerking dat de woonforensenbelasting die vóór 1995 was geregeld in artikel 224 van de Gemeentewet (1994) uitdrukkelijk mocht worden geheven naar ‘de huurwaarde van de gemeubileerde woning of naar andere in de belastingverordening te vermelden grondslagen.’ 5.4. Volgens artikel 216 van de Gemeentewet behoort het tot de bevoegdheid van de gemeenteraad, te besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 1992, nr. 26 974 (BNB 1993/4c*, Belastingblad 1993, blz. 37), kan een algemeen verbindend voorschrift (wet in materiële zin) en dus ook de verordening forensenbelasting 2002, worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen. Deze toetsing geldt het resultaat van de dienovereenkomstige heffing maar strekt zich niet mede uit tot de beweegredenen die de raad hebben gebracht tot de desbetreffende besluitvorming. Ter beoordeling van de rechter staan noch die beweegredenen noch de belangen die de raad beoogt te ordenen met het uitoefenen van de verordenende bevoegdheid die hij ontleent aan de artikelen 149 van de Gemeentewet, in overeenstemming met de artikelen 124, eerste lid, en 127 van de Grondwet. 5.5. Hiermee strookt dat artikel 3:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) – voor zover hier van belang – afdeling 3.2 van de Awb (de rubriek ‘Zorgvuldigheid en belangenafweging’), waartoe ook artikel 3:3 behoort, op besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden slechts van toepassing verklaart voor zover de aard van de besluiten zich daartegen niet verzet. Hetgeen onder 5.1 tot en met 5.4 is over-wogen brengt met zich dat de aard van een besluit als bedoeld in artikel 216 van de Gemeentewet zich verzet tegen toepasselijkheid van afdeling 3.2 voormeld. Daarom faalt belanghebbendes klacht over het inzetten van de forensenbelasting als instrument tegen het gebruik van recreatieobjecten als tweede woning en over het zijns inziens daarin gelegen oneigenlijke motief dat de verordening in strijd zou brengen met artikel 3:3 van de Awb. 5.6. Het vertrouwensbeginsel kan belanghebbende evenmin baten. Uit het onder 5.4 genoemde arrest vloeit immers voort, dat de gemeentelijke wetgever op zichzelf geen gerechtvaardigde verwachtingen schendt door bijvoorbeeld een tariefsverhoging of het invoeren van een nieuwe heffing. De enkele afschaffing als onder 3.4 bedoeld kan niet gelden als uitdrukkelijk ingenomen standpunt van die wetgever – de gemeenteraad – waarvan deze niet, althans niet met ingang van het onderhavige jaar 2002, zou mogen terugkomen en ten aanzien waarvan degenen in wier voordeel die afschaffing werkte niet doorlopend erop bedacht behoefden te zijn dat het door herinvoering zou verkeren in zijn tegendeel. 5.7. Uit hetgeen onder 5.5 is overwogen vloeit tevens voort dat de wijze waarop het besluit tot herinvoering is voorbereid niet ter beoordeling van de rechter staat. 6. Slotsom Het beroep is ongegrond. 7. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb vindt het Hof geen termen aanwezig. 8. Beslissing Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan te Arnhem op 26 juli 2004 door mr. De Kroon, voorzitter, mr. Kooijmans en mr. Monsma. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 juli 2004 Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvan-gen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.