
Jurisprudentie
AQ9980
Datum uitspraak2004-08-31
Datum gepubliceerd2004-09-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/3100 NABW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/3100 NABW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing van het verzoek om bijzondere bijstand in de meerkosten van kleding.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/3100 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 31 mei 2002, reg.nr. 01/1009 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en de Raad desgevraagd nadere stukken doen toekomen.
Appellante heeft een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 26 juli 2004, waar appellante niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door A.J. Smit, werkzaam bij de gemeente Weststellingwerf.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft in 1992 een levertransplantatie ondergaan. In verband met de nadien ontstane gewichtstoename en -schommelingen en een afwijkende lichaamsvorm heeft gedaagde aan appellante, na telkens advies van de GGD de Friese Wouden te hebben verkregen, vanaf 1996 tot en met 1999 jaarlijks bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend in de meerkosten van haar kleding.
Appellante heeft op 27 december 2000 verzocht om bijzondere bijstand in de meerkosten van kleding over 2000. Gedaagde heeft dit verzoek bij besluit van 15 juni 2001 na daartoe verkregen advies van de GGD afgewezen. Het tegen het besluit van 15 juni 2001 gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 oktober 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 29 oktober 2001 ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe onder meer als volgt overwogen (waarbij appellante als eiseres is aangeduid, en gedaagde als verweerder):
" In art. 39 lid 1 Abw is bepaald dat onverminderd hoofdstuk II de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
In dat kader heeft verweerder beleidsregels opgesteld die voor wat betreft kledingvergoeding zijn opgenomen in hoofdstuk 13 van het Richtlijnenboek Abw, Ioaw en Ioaz.
Volgens dit beleid behoort de normale aanschaf/vervanging van kleding tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Een afwijkende lichaamsbouw is op zich geen aanleiding voor bijstandsverlening. Bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot plotselinge vervanging van een garderobe kunnen dat wel zijn, bijvoorbeeld wanneer betrokkene wegens ziekte/gebrek een andere garderobe aan moet schaffen vanwege een plotseling sterk gewijzigde lichaamsomvang. In aanvulling hierop heeft gemachtigde van verweerder ter zitting nog verklaard dat een verschil van minimaal twee confectiematen hierbij als uitgangspunt geldt. De rechtbank acht dit beleid niet in strijd met de wet noch onredelijk.
Verweerder heeft zijn besluit om over het jaar 2000 geen vergoeding voor kleding te verstrekken gebaseerd op het advies van 12 april 2001 van de GGD. Uit dit door GGD-arts R. Noordbruis opgestelde rapport blijkt dat eiseres lijdt aan een leveraandoening waardoor bij haar gewichtsschommelingen optreden. Volgens Noordbruis is eiseres in de periode van april 2000 tot maart 2001 vier kilogram in gewicht toegenomen en is dit onvoldoende om voor vergoeding in aanmerking te komen, omdat dit geen verschil van twee confectiematen betekent.
Bovendien heeft verweerder erop gewezen dat uit dit rapport niet is gebleken dat eiseres in voornoemde periode met een plotseling sterk gewijzigde lichaamsomvang te maken heeft gehad.".
De Raad kan zich met de strekking van deze overwegingen verenigen. Hier voegt de Raad aan toe dat niet is aangetoond dat bij appellante in de hier van belang zijnde periode dusdanige gewichtsschommelingen hebben voorgedaan dat zij als gevolg daarvan genoodzaakt was haar garderobe - waaronder positiekleding - te vervangen. De door appellante overgelegde brief van 1 juli 2004 van haar internist dr. E.B. Haagsma brengt de Raad niet tot een ander oordeel nu deze brief geen informatie bevat over het gewichts-verloop van appellante gedurende de hier van belang zijnde periode.
Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen. Hiertoe overweegt de Raad allereerst dat gedaagde niet is gebonden aan eventuele in het verleden gedane toezeggingen door de GGD-arts E.J. Uitentuis. Voorts wordt de bijzondere bijstand blijkens de gedingstukken steeds per jaar toegekend. Aan de omstandigheid dat aan appellante in het verleden bijzondere bijstand in de meerkosten van haar kleding is toe-gekend, kan appellante niet het vertrouwen ontlenen dat dit in de toekomst ook telkens het geval is.
In hetgeen overigens door appellante is aangevoerd ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) S.H. Peeters.
EK 3007