Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR1501

Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-09-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/166
Statusgepubliceerd


Indicatie

Appellant heeft bij brief van 27 februari 2004, bij het College binnengekomen op 1 maart 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 januari 2004. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant, gericht tegen een ten aanzien van hem op grond van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet) genomen besluit, ongegrond verklaard.


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven No. AWB 04/166 25 augustus 2004 25100 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten Uitspraak in de zaak van: A AA, te B, appellant, tegen het Bestuur van de Nederlandse Orde van Accountants- Administratieconsulenten (NOvAA), te ’s-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. M.N. Stulemeijer, werkzaam bij verweerder. 1. De procedure Appellant heeft bij brief van 27 februari 2004, bij het College binnengekomen op 1 maart 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 januari 2004. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant, gericht tegen een ten aanzien van hem op grond van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet) genomen besluit, ongegrond verklaard. Bij brief van 25 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Bij brief van 6 mei 2004 heeft verweerder antwoord gegeven op een vanwege het College gestelde vraag en heeft daarbij desgevraagd nog enige stukken ingediend. Bij brief van 21 juni 2004 heeft appellant gereageerd op het verweerschrift. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2004. Aldaar zijn verschenen appellant en verweerder bij gemachtigde. 2. De grondslag van het geschil 2.1 In de Wet is onder meer het volgende bepaald: “Artikel 2 1. Er is een Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten die tot leden heeft degenen, die zijn ingeschreven in het register bedoeld in artikel 36. 2. De NOvAA is gevestigd te 's-Gravenhage. Zij is een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet. 3. De NOvAA heeft tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door Accountants-Administratieconsulenten en de behartiging van hun gemeenschappelijk belang. Haar taak omvat mede de zorg voor de eer van de stand van die accountants en het verzorgen of doen verzorgen van een opleiding tot het theoretische gedeelte van het examen, bedoeld in artikel 80. Artikel 24 1. De ledenvergadering maakt de verordeningen, die zij ter vervulling van de in artikel 2, derde lid, omschreven taak nodig oordeelt. 2. De ledenvergadering stelt ten behoeve van een goede uitoefening van de werkzaamheden van Accountants-Administratieconsulenten bij verordening gedrags- en beroepsregels vast, welke gelden voor alle Accountants-Administratieconsulenten. 3.Voor zover uit deze wet niet anders blijkt, zijn de verordeningen van de NOvAA slechts verbindend voor haar leden en organen. 4. De ledenvergadering kan de bevoegdheid tot het geven van nadere voorschriften omtrent door haar bij verordening geregelde onderwerpen overdragen aan het bestuur. Artikel 98 Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.” In de Verordening gedrags- en beroepsregels voor Accountants-Administratieconsulenten (GBAA) is onder meer het volgende bepaald: “Artikel 11 1. (…). 2. Het bestuur geeft nadere voorschriften aangaande het op peil houden van de deskundigheid van de Accountant-Administratieconsulent, ten behoeve van een verantwoorde beroepsuitoefening.” In de Nadere voorschriften inzake permanente educatie, die van kracht zijn tot 1 januari 2004, is onder meer het volgende bepaald: “Artikel 2 1. De Accountant-Administratieconsulent dient per kalenderjaar minimaal veertig uren c.q. tachtig uren per periode van twee jaren te besteden aan permanente educatie. Deze permanente educatie bestaat voor een deel uit door het bestuur jaarlijks aan te wijzen onderwerp(en) en voor een deel uit door de Accountant-Administratieconsulent zelf te kiezen onderwerpen uit de in artikel 3, tweede lid aangegeven vakgebieden. 2. (…). Artikel 6 1. (…) 4. Het bestuur kan desgevraagd op bijzondere gronden een Accountant- Administratieconsulent uitstel of vrijstelling verlenen van het volgen van een deel of de gehele permanente educatie.” In de Nadere voorschriften inzake permanente educatie, die van kracht zijn vanaf 1 januari 2004, is onder meer het volgende bepaald: “Artikel 2 1. De accountant dient minimaal 120 PE-punten per drie kalenderjaren te behalen waarbij geldt dat minimaal 20 PE-punten per jaar dienen te worden behaald. 2. (…). 3. Het bestuur kan aan een accountant, op diens verzoek, in geval van bijzondere omstandigheden, zulks ter uitsluitende beoordeling van het bestuur, vrijstelling van de in dit artikel omschreven verplichting verlenen.” 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellant is Accountant-Administratieconsulent en staat ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 36 van de Wet. - Bij brief van 24 juni 2003 heeft appellant verweerder verzocht vrijstelling te verlenen van de verplichting tot permanente educatie. - Bij brief van 17 juli 2003 heeft verweerder appellant verzocht om aanvullende informatie. - Bij brief van 6 augustus 2003 heeft appellant verweerder nadere informatie verstrekt. - Bij besluit van 1 september 2003 heeft verweerder het verzoek van appellant afgewezen. Daartoe heeft verweerder onder meer het volgende overwogen: “ (…) U bent, ondanks uw langdurige ziekte nog volledig werkzaam. U doet deze werkzaamheden als accountant. Om deze werkzaamheden goed uit te kunnen voeren is het nodig dat u naast het lezen van vakliteratuur uw basiskennis op het vakgebied van accountancy onderhoudt en nieuwe ontwikkelingen door middel van gestructureerde vormen van educatie (cursussen, lezingen ed.) volgt. (….). ” - Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 oktober 2003 bezwaar gemaakt. - Naar aanleiding van dit bezwaarschrift is appellant op 10 december 2003 gehoord. Van dit gehoor is een verslag opgemaakt. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit van 23 januari 2004 genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder onder meer het volgende overwogen. “ (…). Het bestuur ziet, zoals eerder aangegeven, het volgen van permanente educatie als een zeer belangrijk middel om de deskundigheid op peil te houden en het beroep op verantwoorde wijze uit te oefenen. Degene die het accountantsberoep wenst uit te oefenen dient zich te onderwerpen aan de voor hem geldende verplichtingen, waaronder de verplichting tot permanente educatie. De omstandigheden dat u een vaste klantenkring heeft, lange praktijkervaring bezit en in het verleden opleidingen heeft gevolgd kunnen niet leiden tot het oordeel dat er voor u geen noodzaak is tot het volgen van permanente educatie om uw deskundigheid op peil te houden en het beroep op verantwoorde wijze uit te oefenen. Dat het u door uw gezondsheidsproblemen meer tijd en moeite kost om te voldoen aan de verplichting tot permanente educatie is voor het bestuur -hoe vervelend ook- geen aanleiding voor het verlenen van een vrijstelling. Evenmin ziet het bestuur aanleiding tot het beperken van de verplichting tot het volgen van permanente educatie tot de verplichte onderwerpen. Gezien het bovenstaande verklaart het bestuur van de NOvAA uw bezwaarschrift ongegrond.” 4. Het standpunt van appellant Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep, zakelijk weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd. Appellant betoogt dat verweerder ten aanzien van hem ten onrechte vasthoudt aan de verplichting tot het volgen van permanente educatie. Daartoe voert appellant in de eerste plaats aan dat hij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is verklaard tengevolge van een kankergezwel in de ruggengraat. Als gevolg van de overigens succesvolle behandeling met chemotherapie, is een chronische vermoeidheid ontstaan en heeft hij last van concentratiestoornissen. Appellant verricht in de ochtend werkzaamheden maar naarmate de dag vordert neemt zijn vermoeidheid toe. Van concentratiestoornissen heeft appellant niet altijd last maar deze overvallen hem. Omdat de permanente educatie veelal in de (na)middag wordt aangeboden steekt appellant hier niet veel van op. Daar komt bij dat men zich daarvoor ver van tevoren moet aanmelden en appellant niet van te voren weet of zijn concentratiestoornis hem op de betreffende dag zal overvallen. Hierdoor is het volgens appellant voor hem niet mogelijk om de door verweerder aangeboden permanente educatie te volgen. In de tweede plaats heeft appellant aangevoerd dat hij een vaste klantenkring heeft, lange praktijkervaring bezit, in het verleden opleidingen heeft gevolgd en vakliteratuur bestudeert. Volgens appellant is daarmee de noodzaak tot het volgen van permanente educatie in zijn geval niet (meer) aanwezig. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de door verweerder aangeboden permanente educatie niet wordt getoetst. 5. De beoordeling van het geschil Het onderhavige geding heeft betrekking op de vraag of verweerder zijn beslissing om appellant geen vrijstelling te verlenen van de verplichting tot het volgen van permanente educatie, in rechte heeft kunnen handhaven. Tot de wettelijke taak van verweerder behoort de bevordering van een goede beroepsuitoefening door Accountants-Administratieconsulenten. In het kader daarvan heeft verweerder het van belang geacht dat de Accountant-Administratieconsulent, wil hij zijn beroep goed kunnen uitoefenen, ervoor zorgt dat zijn kennis en vaardigheden voortdurend actueel zijn. Voor verweerder is dit aanleiding geweest om de hiervoor onder 2.2. weergegeven voorschriften uit te vaardigen. Hierin wordt de Accountant-Administratieconsulent verplicht tot het volgen van bij de Nadere voorschriften inzake permanente educatie bepaalde vormen van bijscholing, waarmee basiskennis op een gestructureerde manier wordt onderhouden en ontwikkelingen op dit vakgebied worden bijgehouden. Slechts voor bijzondere omstandigheden wordt voorzien in de mogelijkheid van deze verplichting vrijstelling te verlenen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gezondheidstoestand van appellant niet als bijzondere omstandigheid valt aan te merken, zo lang deze hem niet verhindert te blijven optreden als openbaar accountant. Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich terecht op dit standpunt gesteld. Het College overweegt daartoe dat verweerder, gezien het belang dat voor hem gelegen is in een goede beroepsuitoefening van zijn leden, van die leden, zolang zij het optreden als openbaar accountant niet onderbreken, mag vergen dat hun kennis en vaardigheden op peil blijven, ook wanneer hun gezondheidstoestand te wensen overlaat. Daaraan doet niet af dat appellant een vaste klantenkring heeft, lange praktijkervaring bezit, in het verleden opleidingen heeft gevolgd en vakliteratuur bestudeert. Het College neemt daarbij in aanmerking dat permanente educatie ertoe strekt om kennis en vaardigheden actueel te houden, hetgeen door verweerder voor alle Accountant-Administratieconsulenten van belang wordt geacht, ongeacht (vaste) klantenkring, (lange) praktijkervaring en in het verleden gevolgde opleidingen. Het bestuderen van vakliteratuur valt niet onder de vormen van permanente educatie, die zijn bepaald bij genoemde Nadere voorschriften en heeft verweerder derhalve terecht buiten aanmerking gelaten. Tot slot is het College van oordeel dat de omstandigheid dat geen toetsing van de door verweerder aangeboden educatie plaatsvindt, niet betekent dat appellant niet gehouden is tot het volgen ervan. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting van het College terecht heeft opgemerkt mag verweerder ervan uitgaan dat de Accountant-Administratieconsulent door het (enkel) volgen van de aangeboden educatie voldoende opsteekt om zijn kennis en vaardigheden op peil te houden en aldus voldoet aan de aan hem opgelegde verplichting. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, mr. C.M. Wolters en mr. M.J. Kuiper in tegenwoordigheid van mr. A. Venekamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004. w.g. M.A. Fierstra w.g. A. Venekamp