
Jurisprudentie
AR1773
Datum uitspraak2004-08-27
Datum gepubliceerd2004-09-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/4257 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/4257 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering na schatting. Zijn de beperkingen en het opleidingsniveau van betrokkene juist vastgesteld?
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4257 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is mr. A.A.G. Balkenende, advocaat te Katwijk aan Zee, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 juli 2002, reg.nr. 01/1067 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en heeft de Raad bij schrijven van
12 juni 2003 nog een aanvulling op het verweerschrift doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 juli 2004, waar appellante noch haar gemachtigde zijn verschenen, en waar namens gedaagde
mr. K.M. van Schuijt is verschenen, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTOVERING
Aan appellante zijn in verband met klachten van depressieve aard gepaard gaande met psychosomatische klachten met ingang van 15 mei 1991 uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante was laatstelijk voor 20 uur per week werkzaam als schoonmaakster.
Appellante is naar aanleiding van een aanvraag om haar arbeidsongeschiktheidsuitkering voort te zetten, op 29 juni 2000 onderzocht door verzekeringsarts W.F. Groen. Deze arts constateerde dat er voor appellante ten gevolge van een verminderde psychische spankracht (aanpassingsstoornis) in verband met relationele problemen en een dubbelgehandicapt kind, bekkenbodemklachten met incontinentie gepaard gaande, een ongedifferentieerde somatoforme stoornis en een niet insuline-afhankelijke suikerziekte, beperkingen op locomotoor, energetisch en psychisch vlak vastgesteld dienden te worden, maar appellante hiermee rekening houdend duurzaam passende arbeid kon verrichten. Ten aanzien van het arbeidspatroon heeft de verzekeringsarts in het belastbaarheidspatroon opgemerkt dat appellante gedurende 20 uur per week en 4 uur per dag arbeid mag verrichten.
De arbeidsdeskundige heeft hierop een zestal functies geduid, waarbij voor appellante geen verlies aan verdiencapaciteit resteerde. Gedaagde heeft hierop, na aanzegging bij brief van 19 september 2000, bij besluit van 20 september 2000 de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de WAO met ingang van 20 november 1999 ingetrokken.
Appellante heeft in bezwaar betwist dat haar beperkingen en opleidingsniveau juist zijn vastgesteld. Voorts acht appellante zich gelet op haar medische situatie niet in staat de geduide functies gedurende 20 uur per week te verrichten. Tot slot heeft gedaagde naar het oordeel van appellante onvoldoende aangetoond dat de geduide functies, ondanks de daarin voorkomende markeringen, berekend zijn voor de belastbaarheid van appellante.
De bezwaarverzekeringsarts heeft, na, onder meer, telefonisch overleg met appellantes huisarts gevoerd te hebben, de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante onderschreven en overwogen dat in verband met de psychosociale belasting en premorbide kwetsbaarheid van appellante een beperking tot maximaal halve dagen werken in zowel somatisch als psychisch matig belastende arbeid verdedigbaar is. Behoudens de geduide schoonmaakfunctie, heeft de bezwaarverzekeringsarts de geduide functies passend geacht.
De bezwaararbeidsdeskundige oordeelde dat het opleidingsniveau van appellante terecht op niveau 2 gesteld is nu appellante in Marokko lager onderwijs gevolgd heeft en beschikt over de basisvaardigheden als rekenen, lezen en schrijven. De bezwaararbeidsdeskundige oordeelde anderzijds wel dat de functie medewerker kunststof, gelet op het gevraagde LBO-niveau, voor appellante niet geschikt was te achten. Gedaagde heeft hierop bij het bestreden besluit op bezwaar van 12 februari 2001 het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
Namens appellante is in hoger beroep wederom bestwist dat haar medische beperkingen juist zijn vastgesteld. Voorts is namens appellante aangevoerd dat gedaagde onvoldoende gemotiveerd heeft om welke reden de geduide functies, ondanks de daarin voorkomende markeringen, berekend zijn voor de belastbaarheid van appellante.
Gedaagde heeft in hoger beroep aanleiding gezien het FIS-systeem te raadplegen voor recentere versies van de functies samensteller printplaten en modinette, nu de actualiteitsdatum van deze functies naar zijn oordeel mogelijk te oud was. Hierdoor zouden de betreffende functies onvoldoende realiteitswaarde kunnen hebben.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust en appellante er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat haar medische beperkingen, meer bepaald haar psychische beperkingen, onjuist zijn ingeschat. De Raad overweegt hiertoe dat de verzekeringsarts zich voor zijn oordeelsvorming gebaseerd heeft op eigen onderzoek, dossieronderzoek, anamnese en door appellante overgelegde verklaringen van de behandelende huisarts en gynaecoloog. De verzekeringsarts heeft gelet op de door appellante gepresenteerde klachten, waaronder bekkenbodemklachten die met incontinentie gepaard gaan, een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, een verminderde psychische spankracht en een niet insuline-afhankelijke suikerziekte, beperkingen op locomotoor, energetisch en psychisch vlak vastgesteld. Wat betreft de psychische beperkingen heeft de verzekeringsarts in zijn rapportage opgemerkt dat hij geen duidelijke tekenen gevonden heeft die wijzen op psychische decompensatie, maar de psychische spankracht van appellante niet groot is en er tekenen zijn van somatisatie. De bezwaarverzekeringsarts, die bij de hoorzitting aanwezig was en overleg heeft gevoerd met appellantes huisarts, heeft geen aanleiding gezien af te wijken van het door de primaire verzekeringsarts ingenomen standpunt. Dit oordeel komt de Raad niet onjuist voor. De Raad merkt daarbij op dat ook appellantes huisarts geen aanwijzingen gevonden heeft voor invaliderende psychopathologie en er van appellante ook geen echte hulpvraag gekomen is. Appellante heeft ook niet anderszins middels medische stukken aangetoond dat haar belastbaarheid onjuist is vastgesteld.
Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft overweegt de Raad dat gedaagde genoegzaam heeft aangetoond dat de geduide functies ondanks de daarin voorkomende markeringen berekend zijn voor de belastbaarheid van appellante. Wat betreft werken onder tijdsdruk is appellante aangewezen op een normaal werktempo, waarbij ook even tijd voor ontspanning aanwezig is. Gedaagde heeft gemotiveerd aangegeven dat de tijdsdruk waarvan sprake is in de functies assemblage-medewerker en modinette een normaal te achten tijdsdruk betreft, bestaande uit het halen van de productie, de opleverdata en het bijhouden van de productiesnelheid van collega’s. Voorts heeft gedaagde voldoende aannemelijk gemaakt dat de functie samensteller printplaten waarin wel langer aaneengesloten gestaan moet worden, maar dit slechts 10% van de werkzaamheden behelst, geschikt is te achten. Evenzo is de functie modinette op het aspect tillen geschikt te achten nu in verband met de colbert-band in werkelijkheid veel minder getild moet worden. Hoewel de frequentie bij het tillen misschien enigszins wordt overschreden, dient anderzijds te worden opgemerkt dat wat het te tillen gewicht betreft dit zeker binnen de belastbaarheid van appellante blijft.
Aangaande de actualiteitswaarde van de geduide functies overweegt de Raad onder verwijzing naar zijn jurisprudentie, gepubliceerd in USZ 2004/105, dat de in bezwaar geduide functies in het licht van deze uitspraak een voldoende realiteitswaarde hebben. Ten overvloede overweegt de Raad dat ook de in hoger beroep overgelegde recentere versies van de functies samensteller printplaten en modinette, de Raad geschikt voorkomen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2004.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M.B.M. Vermeulen.
RG