
Jurisprudentie
AR2157
Datum uitspraak2004-09-08
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200406675/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200406675/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 14 mei 2004 heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer nadere eisen gesteld met betrekking tot de horeca-inrichting aan de [locatie] te Maastricht.
Uitspraak
200406675/1.
Datum uitspraak: 8 september 2004.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2004 heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer nadere eisen gesteld met betrekking tot de horeca-inrichting aan de [locatie] te Maastricht.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 10 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 september 2004, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.H.P. Konings, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het onderhavige geding heeft betrekking op de horeca-inrichting [naam inrichting] aan de [locatie] te Maastricht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder nadere eisen gesteld ten aanzien van het geluidniveau waaraan de inrichting moet voldoen.
2.2. Verzoeker, exploitant van de onderhavige inrichting, kan zich niet verenigen met de bij het bestreden besluit gestelde nadere eisen voorzover deze nopen tot het doen van investeringen. Hij is van mening dat in redelijkheid op dit moment geen investering van hem kan worden gevergd vanwege de mogelijke verplaatsing van zijn bedrijf.
2.3. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat niet tot handhaving van de gestelde nadere eisen zal worden overgaan alvorens een beslissing op het bezwaarschrift is genomen. Gelet op het vorenstaande is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid, dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt. Overigens gaat de Voorzitter er, gelet op hetgeen tijdens het verhandelde ter zitting door verweerder is gesteld, van uit dat verweerder bij zijn beslissing op bezwaar de mogelijke verplaatsing van de onderhavige inrichting zal betrekken.
2.4. Het verzoek dient als ongegrond te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004.
373.

