
Jurisprudentie
AR2168
Datum uitspraak2004-09-10
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200406390/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200406390/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 23 juli 2004, kenmerk NL 110161, heeft verweerder op grond van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening) bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om 20.000.000 kilogram gemengde verpakkingen ter verwijdering uit te voeren naar Duitsland.
Uitspraak
200406390/1.
Datum uitspraak: 10 september 2004.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2004, kenmerk NL 110161, heeft verweerder op grond van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening) bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om 20.000.000 kilogram gemengde verpakkingen ter verwijdering uit te voeren naar Duitsland.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 30 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 september 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ing. G. Draaijer, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.L. Bervoets en mr. M.H.M. Meijer, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de kennisgeving ontoereikend en onvolledig is, omdat volgens hem onder andere geen analyse van de afvalstoffen is overgelegd, een onbekende grensovergang is aangegeven en geen transportroute is bijgevoegd. Gelet hierop kan volgens verweerder niet worden gegarandeerd dat elk transport over dezelfde fysische en chemische eigenschappen beschikt en kan verzoekster geen gebruik maken van een procedure van algemene kennisgeving. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de door verzoekster na het nemen van het bestreden besluit overgelegde gegevens slechts twee dagen voor het verstrijken van de bezwaartermijn zijn ingekomen, zodat niet tijdig binnen deze termijn van 20 dagen alsnog een nieuwe beschikking zou kunnen worden genomen. Bovendien zijn de alsnog verstrekte gegevens nog steeds onvoldoende, omdat de daarbij overgelegde analysegegevens betrekking hebben op een andere kennisgeving, aldus verweerder.
2.2. Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij is van mening dat alle voor de beoordeling van de voorgenomen overbrenging benodigde informatie tijdig aan verweerder is toegezonden. Daarbij heeft zij gesteld dat zij binnen de termijn van 20 dagen die verweerder ingevolge de Verordening in een geval als het onderhavige heeft om bezwaar te maken aanvullende gegevens kan verstrekken.
2.3. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Verordening kan met inachtneming van zijn verplichtingen uit hoofde van de toepasselijke artikelen 3, 6, 9, 15, 17, 20, 22, 23 en 24 de kennisgever gebruik maken van een procedure van algemene kennisgeving, wanneer voor verwijdering of nuttige toepassing bestemde afvalstoffen met dezelfde fysische en chemische eigenschappen periodiek via dezelfde route naar dezelfde ontvanger worden overgebracht. Indien deze route wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden gevolgd, brengt de kennisgever de betrokken bevoegde autoriteiten daarvan op de hoogte, zo spoedig mogelijk of voordat de overbrenging begint, indien de noodzaak van routewijziging op dat moment al bekend is. Wanneer de routewijziging bekend is voordat de overbrenging begint, en inhoudt dat andere autoriteiten bevoegd zijn dan die waarvan sprake is in de algemene kennisgeving, wordt deze procedure niet gebruikt.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Verordening vult de kennisgever in het kader van de kennisgeving het begeleidende document volledig in en verstrekt op verzoek van de bevoegde autoriteiten aanvullende informatie en documentatie.
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Verordening verstrekt de kennisgever op het begeleidende document in het bijzonder informatie over:
- de oorsprong, samenstelling en hoeveelheid van de voor verwijdering bestemde afvalstoffen alsmede, in het in artikel 2, letter g, onder ii), bedoelde geval, de identiteit van de producent; bij afvalstoffen van uiteenlopende oorsprong een gedetailleerde inventaris van de afvalstoffen alsmede, indien bekend, de identiteit van de oorspronkelijke producenten;
- de getroffen regelingen inzake de te volgen route en inzake verzekering tegen schade aan derden;
- de te treffen maatregelen om de vervoersveiligheid te waarborgen en met name de inachtneming door de vervoerder van de voorwaarden die door de betrokken Lid-Staten aan het vervoer zijn gesteld;
- de identiteit van de ontvanger van de afvalstoffen, de plaats van het verwijderingscentrum en het type en de duur van de bedrijfsvergunning. Het centrum moet technisch geschikt zijn voor de verwijdering van de betrokken afvalstoffen onder omstandigheden die geen gevaar opleveren voor de volksgezondheid of het milieu;
- de handelingen op het gebied van verwijdering, genoemd in bijlage II A van Richtlijn 75/442/EEG.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder b, van de Verordening, voorzover hier van belang, kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en doorvoer binnen 20 dagen na verzending van de ontvangstbevestiging bezwaren maken. Zij kunnen tevens aanvullende informatie vragen. Deze bezwaren worden schriftelijk aan de kennisgever medegedeeld, met afschrift aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten.
2.4. Om te kunnen beoordelen of sprake is van overbrenging van afvalstoffen voor verwijdering, dient verzoekster in ieder geval de in artikel 3, vijfde lid, van de Verordening genoemde informatie te verstrekken. Vaststaat dat verweerder gedurende de in artikel 3, tweede lid, onder b, van de Verordening genoemde termijn van 20 dagen om aanvulling van gegevens heeft verzocht. Verzoekster heeft hierop, na het nemen van het bestreden besluit, gegevens aan verweerder verstrekt. De Voorzitter overweegt hierover dat de door verzoekster daarbij overgelegde analysegegevens betrekking hebben op een andere overbrenging dan waarvoor melding in onderhavige procedure is gedaan. Voorts blijkt uit deze gegevens dat daar sprake is van een andere dan de in de onderhavige kennisgeving genoemde ontvanger. Verzoekster heeft dit ter zitting erkend.
Gelet op het vorenstaande is de Voorzitter, nog daargelaten welke termijn verzoekster had om aanvullende gegevens te verstrekken, van oordeel dat verweerder terecht bezwaar heeft gemaakt tegen de door verzoekster voorgenomen overbrenging.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2004.
373.