Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2171

Datum uitspraak2004-09-15
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307338/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 april 2003 heeft de gemeenteraad van Maasdriel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 maart 2003, het bestemmingsplan [locatie 1] vastgesteld.


Uitspraak

200307338/1. Datum uitspraak: 15 september 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2.    [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 3 april 2003 heeft de gemeenteraad van Maasdriel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 maart 2003, het bestemmingsplan [locatie 1] vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 september 2003, no. RE2003.42333, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 29 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2003, en [appellanten sub 2] bij brief van 11 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 8 januari 2004 heeft verweerder medegedeeld af te zien van het indienen van een verweerschrift. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 27 april 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2004, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellanten sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. M.E.F. Haven, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Maasdriel, vertegenwoordigd door A.J.B. Smit, ambtenaar van de gemeente, en [derdebelanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde]. 2.    Overwegingen 2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2.    Het plan maakt de bouw van een aangepaste woning voor [derdebelanghebbende] aan de [locatie 1] mogelijk. Verweerder heeft het plan goedgekeurd. 2.3.    Appellanten hebben bezwaren tegen de bouw van een burgerwoning op het perceel. Zij stellen dat het plan in strijd is met het provinciale beleid dat in het buitengebied geen burgerwoningen mogen worden gebouwd. Appellanten betwisten dat sprake is van medische omstandigheden zoals bedoeld in de nota “Met planologisch beleid strijdige bouwplannen waarbij individuele sociale en/of medische aspecten aan de orde komen” (hierna: de nota). Appellanten wijzen erop dat de te bouwen woning binnen de hindercirkel van het agrarische bedrijf van [appellant sub 1] op [locatie 2] ligt en vrezen dat de bouw van de woning zijn bedrijfsvoering zal beperken. Verder leidt het plan volgens [appellanten sub 2] tot aantasting van de openheid van het landschap en een vermindering van hun uitzicht en woongenot. Gezien het vorenstaande zijn appellanten van mening dat verweerder goedkeuring aan het plan had moeten onthouden. 2.4.    Verweerder erkent dat zijn beleid in beginsel geen burgerwoningen in het buitengebied toestaat. In dit geval ziet hij echter aanleiding op grond van de nota van zijn beleid af te wijken. Hij stelt verder dat het plan geen beperkingen voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 1] tot gevolg heeft. Voorts is verweerder van mening dat de te bouwen woning het vrije uitzicht van [appellanten sub 2] slechts in beperkte mate aantast. Gelet hierop acht hij het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. 2.5.    Verweerder voert een stringent beleid voor het bouwen van woningen in het buitengebied, dat inhoudt dat hier in beginsel geen nieuwe burgerwoningen mogen worden gebouwd. Van dit beleid kan op grond van de nota worden afgeweken indien sociaal psychologische en/of medische omstandigheden hiertoe aanleiding geven. Deze omstandigheden, aldus de nota, moeten zodanig zwaarwegend zijn dat bij weigering van de planologische medewerking het welzijn van de betrokkene(n) in lichamelijk, geestelijk en/of sociaal opzicht in ernstige mate bedreigd of geschaad lijkt te kunnen worden. Concrete gevallen moeten volgens de nota worden getoetst aan enkele toetsnormen, waaronder de vraag wat de alternatieven voor betrokkene zijn en de vraag wat het gewicht van de sociale en/of medische argumenten is. Over het alternatievenonderzoek vermeldt de nota dat moet worden nagegaan of in plaats van nieuwbouw van een burgerwoning in het buitengebied een redelijke andere oplossing mogelijk is. Dat kan volgens de nota bijvoorbeeld zijn het aanbod van een huurwoning in een woonkern of de mogelijkheid elders in het buitengebied een bestaande woning te kopen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het zoeken naar een redelijke alternatieve oplossing zich heeft beperkt tot de mogelijkheid de bestaande woning van [derdebelanghebbende] aan te passen. Hierover overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat de noodzakelijke aanpassingen niet kunnen worden verwezenlijkt. Daarnaast heeft verweerder nagelaten te onderzoeken of een alternatieve bouwplaats of bestaande woning in of nabij een woonkern voorhanden is. Op grond van het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. Gezien het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking. 2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellanten sub 2] te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart de beroepen gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 9 september 2003, RE2003.42333; III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van hun beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan [appellanten sub 2]; IV.    gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00 voor ieder van hen) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra    w.g. Bindels Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2004 332-400.