
Jurisprudentie
AR2195
Datum uitspraak2004-08-27
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers04/890 WW
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers04/890 WW
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Voormalige werkgever heeft geen informatie verstrekt, op grond waarvan het UWV zich op het standpunt stelt dat niet beoordeeld kan worden of het ontslag echt noodzakelijk was. Als verwijtbaar werkloos aangemerkt en WW-uitkering geweigerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat ontslag vanwege bedrijfseconomische redenen onontkoombaar was. Besluit geschorst hangende bezwaar en bij wege van voorlopige voorziening UWV opgedragen voorschot te verstrekken. Mondelinge uitspraak.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Proces-verbaal mondelinge uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 04/890 WW
Inzake het geding tussen
[A.], wonende te [B.], verzoeker,
gemachtigde: mr. H.J.A. Jansen, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Roermond,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: M. Wiersma, werkzaam bij UWV Gak te Leeuwarden.
1. Aanduiding van het besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Het besluit van verweerder van 18 juni 2004, betreffende de weigering om aan verzoeker een uitkering te verlenen ingevolge de Werkloosheidswet.
2. Datum van de zitting
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 augustus 2004, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn bovengenoemde gemachtigde.
3. De voorzieningenrechter sluit de behandeling en doet onmiddellijk mondeling uitspraak
a. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van verweerder van 18 juni 2004;
- bepaalt dat verweerder binnen een week na de dag van verzending van dit proces-verbaal bij wege van voorschot aan verzoeker een werkloosheidsuitkering verstrekt;
- bepaalt dat de schorsing en de voorlopige voorziening vervallen twee weken na verzending aan verzoeker van de beslissing op zijn bezwaarschrift van 28 juni 2004, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
- wijst af het anders of meer gevorderde.
b. De gronden van de beslissing
Voor het treffen van een voorlopige voorziening, zoals gevraagd door verzoeker, is in beginsel aanleiding indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat het tegen het besluit van 18 juni 2004 ingediende bezwaarschrift gegrond zal worden verklaard.
Op grond van de gedingstukken komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de beëindiging van verzoekers dienstverband voor hem onontkoombaar was en dat (verder) verzet geen redelijke kans van slagen zou hebben gehad. Met name is voldoende gebleken dat sprake was van een min of meer zelfstandig opererende vestiging waarvan verzoeker vestigingsmanager was, dat de resultaten van de vestiging zodanig waren dat de werkgever in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot sluiting daarvan en dat de werkgever in voldoende mate heeft getracht elders binnen het concern een passende functie voor verzoeker te vinden. Dat zijn voormalige werkgever in de opvatting van verweerder onvoldoende gegevens heeft verstrekt maakt dit niet anders en is geen omstandigheid die in het onderhavige geval ten nadele van verzoeker mag worden uitgelegd, zoals verweerder heeft gedaan. Mede gelet op het advies van het Centrum voor Werk en Inkomen, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de kantonrechter, ook bij (verder) verweer van verzoeker, naar alle waarschijnlijkheid geen beletsel voor de beëindiging van verzoekers dienstverband aanwezig zou hebben geacht. De voorzieningenrechter is op voorhand evenmin een andere grond voor weigering van een werkloosheidsuitkering aan verzoeker gebleken. In dit verband merkt de voorzieningenrechter met name op dat de ter zitting van de zijde van verweerder genoemde functies in het onderhavige geval niet als passend kunnen worden beschouwd.
Gelet op het bovenstaande komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat het besluit van 18 juni 2004 in heroverweging geen stand zal kunnen houden en dat voldoende aanleiding bestaat voor toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter deelt mede dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open staat.
De zitting wordt gesloten.
Waarvan proces-verbaal.
w.g. mr. T. Hoekstra, griffier
w.g. mr. E. de Witt, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op: 27 augustus 2004