Jurisprudentie
AR2210
Datum uitspraak2004-09-15
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/351139-03
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/351139-03
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ontucht door orthopedisch chirurg met kinderen die waren opgenomen in het ziekenhuis.
Uitspraak
RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer: 16/351139-03
Datum uitspraak: 15 september 2004
Tegenspraak
Raadsman: mr. G. Spong
G/T: Ja
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
01 september 2004.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de raadsman namens verdachte verzocht de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren in zijn vervolging. De raadsman heeft daartoe het navolgende aangevoerd. Aan het dossier is op een zeer laat moment, namelijk twee dagen voor de zitting van heden, een aanvullend proces-verbaal toegevoegd betreffende een aangifte van mevrouw [aangeefster] tegen cliënt. Cliënt is niet gedagvaard ter zake van het feit waarvan mevrouw [aangeefster] aangifte heeft gedaan noch is dit feit als ad informandum in de onderhavige zaak meegenomen. Daarnaast kan aan bedoeld aanvullend proces-verbaal geen enkele bewijsrelevante betekenis, als bedoeld in artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering, worden toegedicht, zodat het er voor moet worden gehouden dat dit proces-verbaal enkel en alleen aan het dossier is toegevoegd met de bedoeling de rechtbank in deze te beïnvloeden.
Nu dit aanvullend proces-verbaal op een zeer laat moment aan de verdediging is verstrekt, het geen bewijsrelevante betekenis heeft, het geen ander doel kan hebben dan beïnvloeding van de rechtbank en de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld mevrouw [aangeefster] -bijvoorbeeld- als getuige te doen oproepen, heeft het openbaar ministerie de beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden en is de verdediging daardoor in haar belangen geschaad.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering is de officier van justitie gehouden -voor zover in deze van belang- alle processen-verbaal die voor het onderzoek in de zaak van betekenis zijn, bij het dossier te voegen. Naar het oordeel van de rechtbank omvat 'het onderzoek in de zaak' méér dan alleen die stukken die voor het bewijs van belang zijn. Daarnaast is het aan de officier van justitie voorbehouden om de omvang van het dossier te bepalen en is het bijvoorbeeld ook mogelijk om mutaties van de politie, die niet tot een vervolging hebben geleid, in het dossier te voegen. Het enkele toevoegen van het C-verbaal dat in deze zaak is opgemaakt -waaruit reeds de relevantie kan blijken- is niet in strijd met enig rechtsbeginsel of een behoorlijke procesorde. De rechtbank verwerpt mitsdien het door de raadsman gevoerde verweer op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat de oslo-confrontatie als gevolg van daaraan klevende vormverzuimen niet betrouwbaar kan worden geacht. Immers, daarbij is niet als uitgangspunt genomen het door de getuige [getuige] opgegeven signalement, doch een foto van de verdachte. Ingevolge artikel 359a, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafvordering mag de uitslag van de oslo-confrontatie niet voor het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Weliswaar is blijkens het proces-verbaal bij de selectie van de foto's voor de oslo-confrontatie uitgegaan van een foto van verdachte, echter alle op de foto's afgebeelde personen voldoen aan het door [getuige] opgegeven signalement. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdediging niet in haar belang is geschaad, zodat dit verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft het bepalen van de op te leggen straffen, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De rechtbank heeft in haar beraadslaging de mogelijkheid om verdachte uit zijn recht tot het uitoefenen van zijn beroep te ontzetten, overwogen, zoals de officier van justitie geëist heeft. Echter, zoals uit het hiernavolgende zal blijken, is een ontzetting uit het recht tot het uitoefenen van het beroep bij een veroordeling wegens artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht niet mogelijk.
Op grond van artikel 251, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan bij een veroordeling wegens artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht als bijkomende straf de ontzetting van de rechten, vermeld in artikel 28, eerste lid, onder 1, 2 en 4 van het Wetboek van Strafrecht, worden opgelegd. Bedoelde rechten betreffen onder meer -voor zover in deze van belang- het bekleden van een ambt. Met het begrip 'ambt' wordt blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad, aansluiting gezocht bij het begrip ambtenaar: het gaat daarbij om het hebben van een aanstelling en het vervullen van een deel van de staatstaak. Het beroep van orthopedisch chirurg valt hier naar het oordeel van de rechtbank niet onder, zodat verdachte niet uit zijn recht tot uitoefening van zijn beroep kan worden ontzet.
De rechtbank tekent hierbij aan dat, indien verdachte zou zijn vervolgd en veroordeeld wegens overtreding van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht, ontzetting van het recht tot uitoefening van zijn beroep op grond van artikel 251, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wel mogelijk zou zijn geweest.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- Verdachte, werkzaam als orthopedisch chirurg in het [ziekenhuis], heeft in de nacht van 26 mei 2003 [slachtoffer] en [slachtoffer], die destijds waren opgenomen in voornoemd ziekenhuis, onzedelijk betast door hen onverhoeds, namelijk op het moment dat zij sliepen, aan te raken aan hun benen, billen en vagina.
- Verdachte heeft hierbij niet alleen misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op kinderen heeft (verdachte was destijds 38 jaar oud, terwijl de slachtoffers destijds 11 respectievelijk 15 jaar oud waren), ook heeft hij -hetgeen zo mogelijk nog verwerpelijker is- misbruik gemaakt van zijn positie als arts, doordat hij als zodanig gemakkelijk toegang had tot patiënten, zonder dat dit argwaan wekte of tot controle van verpleegkundigen hoefde te leiden.
- Daarnaast heeft verdachte het vertrouwen dat patiënten in hun arts (mogen) stellen, zeker wanneer het jonge kinderen betreft, geschonden. Dat geldt evenzeer met betrekking tot het vertrouwen van de ouders, die hun kinderen aan -onder meer- zijn zorg overlieten en in de veronderstelling waren dat zij hen op een veilige en beschermde plaats achterlieten.
- Verdachte heeft aldus op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en heeft hen psychisch leed berokkend. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenmisdrijven nog lange tijd als gevolg daarvan psychische problemen kunnen ondervinden. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen oog heeft gehad voor de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers heeft gehad en nog kan hebben.
- Feiten als de onderhavige veroorzaken daarnaast gevoelens van onrust, angst, onveiligheid en verontwaardiging in de samenleving, zeker gezien de omstandigheid dat deze feiten door een arts zijn gepleegd en hebben plaatsgevonden in een ziekenhuis, bij uitstek een plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 25 augustus 2004, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder
1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, een werkstraf van 240 uur en de ontzetting uit het beroep voor drie jaren.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat reclasseringscontact geïndiceerd is, nu te voorzien is dat, in ogenschouw nemend de uitkomsten van het onderzoek ter terechtzitting, de aard van de bewezenverklaarde feiten en mogelijk toekomstige problemen voor verdachte, de gevolgen voor verdachte van de thans op te leggen straf groot zullen zijn.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair dan wel 1 subsidiair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van ? 1.200,00 wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op ? 1.200,00.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 primair dan wel 2 subsidiair ten laste gelegde feit.
De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZES MAANDEN.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Stichting Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling / voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats], toe tot een bedrag van ? 1.200,00 (zegge éénduizendtweehonderd euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen ? 1.200,00 (zegge éénduizendtweehonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, mr. M.N. Noorman en
mr. drs. J.J. van der Helm, bijgestaan door mr. J. Wassink-van den Eijnden als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 september 2004.
Mr. drs. J.J. van der Helm is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.