Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2276

Datum uitspraak2004-09-03
Datum gepubliceerd2004-09-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4765 WTS
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ingangsdatum tegemoetkoming studiekostenvergoeding. Bewijslast verzending van aanvraag ligt bij app.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/4765 WTS U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Naar aanleiding van een op 23 juli 2001 ontvangen aanvraag heeft gedaagde bij besluit van 5 april 2002 aan appellante een tegemoetkoming in de schoolkosten VO18+ toegekend met ingang van 1 augustus 2001. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt, stellende dat zij haar aanvraag om toekenning van tegemoetkoming per 1 april 2001 reeds in februari 2001 aan de Informatie Beheer Groep heeft toegezonden. Bij besluit van 3 juli 2002 heeft gedaagde het bezwaarschrift van appellante ongegrond verklaard. Het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank Arnhem bij uitspraak van 13 augustus 2003, reg.nr. 02/1369 WTSBTS, ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld op bij beroepschrift van 23 september 2003 aangevoerde gronden. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 29 oktober 2003. Bij schrijven van 13 juli 2004 heeft appellante haar standpunt nader toegelicht. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 juli 2004, waar appellante niet is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep. II. MOTIVERING De rechtbank heeft overwogen dat appellante als verzender het risico draagt van het in het ongerede raken van de (niet aangetekend verzonden) aanvraag. De rechtbank heeft aan appellantes stelling dat zij het aanvraagformulier al in februari 2001 aan gedaagde heeft toegezonden niet het door appellante gewenste gewicht toegekend. Appellante is het er niet mee eens dat de gevolgen van het in het ongerede raken van haar aanvraag volledig bij haar worden gelegd. Dienaangaande overweegt de Raad dat de rechtbank de bewijslast en het bewijsrisico terecht bij appellante heeft gelegd. Volgens vaste rechtspraak ligt het risico dat stukken niet aankomen op de plaats van bestemming of zoekraken in geval van niet-aangetekende verzending in beginsel bij de afzender van het desbetreffende stuk. De enkele - niet met enig bewijsstuk gestaafde - stelling van appellante dat zij het aanvraagformulier in februari 2001 ter post heeft bezorgd, is ontoereikend om een uitzondering op deze hoofdregel aan te nemen. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter in tegenwoordigheid van mr. N.E. Nijdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 september 2004. (get.) J. Janssen. (get.) N.E. Nijdam.