
Jurisprudentie
AR2322
Datum uitspraak2004-09-09
Datum gepubliceerd2004-09-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4726 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4726 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Betrokkene, erkend als burger-oorlogsslachtoffer, verzoekt vergoeding voor de kosten van acupunctuur. Is hier terecht afwijzend op beslist?
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4726 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 29 augustus 2003, kenmerk JZ/A70/2003/572, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiseres uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij een brief van 18 december 2003, welke vergezeld ging van enkele bijlagen, nog een aanvulling op haar beroepschrift gegeven.
Desgevraagd heeft verweerster bij schrijven van 7 mei 2004 nog de bij haar aanwezige gegevens betreffende eiseres over de periode 1988 tot 2003 ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 29 juli 2004, waar voor eiseres is verschenen haar echtgenoot
[naam echtgenoot] en waar verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. T.N.L.C. van Wickevoort Crommelin, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, is bij besluit van 30 maart 1990 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet) en in aanmerking gebracht voor de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet.
Bij besluiten van 24 juli 1992 en 31 december 1993 zijn aan eiseres met toepassing van artikel 32, tweede lid, van de Wet vergoedingen toegekend voor het onderhouden van haar sociale contacten. Voorts is bij besluit van 7 maart 1995 op een door eiseres ingediende aanvraag voor een voorziening in de kosten van een boxspring-ledikant afwijzend beslist.
In februari 2003 heeft eiseres bij verweerster de, in dit geding aan de orde zijnde, aanvullende aanvraag ingediend om vergoeding van acupunctuur welke eiseres stelt nodig te hebben in verband met voortdurende pijnklachten als gevolg van de omstandigheid dat de helft van haar lichaam onvolgroeid is door een hersenbeschadiging die eiseres toeschrijft aan mishandeling door Japanners tijdens de bezetting.
Verweerster heeft die aanvraag bij besluit van 3 juli 2003 afgewezen op de grond dat eerder is aanvaard dat de psychische invaliditeit van eiseres in verband staat met het door haar meegemaakte oorlogsgeweld en dat zij niet op grond van haar oorlogsinvaliditeit is aangewezen op acupunctuur.
Verweerster heeft dit standpunt na gemaakt bezwaar bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerster heeft daarbij nog in het bijzonder overwogen dat de behandeling door middel van acupunctuur voornamelijk gericht is op pijnklachten aan haar ledematen, dat deze klachten constitutioneel zijn bepaald en niet in verband kunnen worden gebracht met de oorlogservaringen.
Eiseres heeft in beroep, evenals in bezwaar, aangevoerd dat zij als kind door Japanners op haar hoofd is geslagen en dat de haar behandelend neuroloog The een hersenscan heeft gemaakt waaruit is gebleken dat er hersenletsel is.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Uit de door verweerster overgelegde stukken blijkt dat eiseres haar aanvraag van november 1987 destijds heeft gegrond op de omstandigheid dat zij vanwege de primitieve omstandigheden, waarin het gezin waartoe zij behoorde tijdens de Japanse tijd moest leven, voor de kinderverlamming die zij opliep niet de vereiste deskundige verzorging heeft kunnen krijgen, ten gevolge waarvan zij halfzijdig verlamd zou zijn gebleven. Voorts werd het gezin tijdens de zogenoemde Bersiap-periode door extremisten gevangengenomen en met de dood bedreigd.
Eiseres is naar aanleiding van die aanvraag in januari 1990 onderzocht door de arts A. Zasada. Voor deze arts gold daarbij als aanvaarde oorlogscalamiteit dat eiseres tijdens de zogenoemde Bersiap-periode door extremisten is gevangen genomen. Op basis van anamnese en onderzoek - vermeld is in het rapport dat er geen medische informatie beschikbaar was - is de arts tot de conclusie gekomen dat er bij eiseres sprake is van een hemiparese, waarbij een causale relatie met de gevangenname door de extremisten niet te leggen is, en van psychoproblematiek waarbij een causale relatie met de geverifieerde oorlogscalamiteit aanwezig is.
In de nadien door de geneeskundig adviseurs van verweerster uitgebrachte adviezen komt naar voren dat op basis van de in het bovengenoemde rapport van Zasada weergegeven anamnese ervan is uitgegaan dat volgens de behandelend artsen de hemiparese is ontstaan tijdens het geboortetijdperk en dat er geen aanwijzingen zijn waaruit een eventuele relatie met het oorlogsverleden blijkt. Uit die rapporten blijkt niet dat eiseres na januari 1990 opnieuw is onderzocht of dat er ooit informatie is ingewonnen bij de behandelend neuroloog of huisarts van eiseres. Het lijkt erop dat eerst in het kader van de nu in geding zijnde aanvraag informatie is gevraagd aan enig behandelend arts, en wel aan de behandelend reumatologe en aan de acupuncturist.
De Raad merkt in dit verband op dat het zich verlaten op slechts de mededelingen van een betrokkene zelf over de aetiologie van medische aandoeningen, zonder dat er enige informatie wordt ingewonnen bij de behandelend artsen, hem weinig zorgvuldig voorkomt. Eiseres heeft bijvoorbeeld haar gedeeltelijke verlamming aanvankelijk toegeschreven aan een doorgemaakte poliobesmetting en heeft eerst in de loop van de behandeling van haar eerste aanvraag een andere oorzaak genoemd.
De Raad stelt voorts vast dat in geen van de hierboven genoemde besluiten welke door verweerster ten aanzien van eiseres zijn genomen een expliciete beslissing is neergelegd omtrent de vraag of de hemiparese waarvan sprake is al dan niet in het door de Wet vereiste verband met enige oorlogsgebeurtenis als bedoeld in artikel 2 van de Wet te brengen is.
Zowel in het destijds naar aanleiding van de eerste aanvraag opgemaakte sociaal rapport als in het rapport van Zasada wordt de mishandeling door Japanse soldaten beschreven, maar met betrekking tot de vraag of deze als een calamiteit in de zin van artikel 2 van de Wet kan worden beschouwd is tot op heden geen besluit gegeven.
Ook in het thans in geding zijnde besluit ontbreekt een uitdrukkelijk oordeel zowel omtrent de door eiseres in haar aanvraag om vergoeding van acupunctuur gestelde calamiteit als over de door haar gestelde causaliteit van de hemiparese. Met betrekking tot laatstbedoelde causaliteit zou zo’n oordeel slechts (impliciet) afgeleid kunnen worden uit de overweging dat de pijnklachten aan de ledematen constitutioneel zijn bepaald. Daarbij is de Raad overigens niet duidelijk geworden of beoogd is aan te geven dat de pijnklachten samenhangen met de klachten waarvoor eiseres bij reumatoloog J.M. van Emmerik onder behandeling is of voor de pijn in alle extremiteiten en met name in linkerarm en -been, waarvan de acupuncturist
H.M. Timmerman melding maakt.
De aanvraag van eiseres om een voorziening ter zake van acupunctuur steunt op het uitgangspunt dat zij hersenletsel heeft ten gevolge van de omstandigheid dat zij door Japanners op het hoofd is geslagen. Het komt de Raad voor dat een afwijzing van die aanvraag kan berusten ofwel op de grond dat deze gebeurtenis niet als calamiteit kan worden aanvaard ofwel op de grond dat het hersenletsel duidelijk uit een andere oorzaak is ontstaan, ofwel op de grond dat de acupunctuur is voor- geschreven voor een andere aandoening dan de met het hersenletsel samenhangende pijnklachten.
De Raad is, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, van oordeel dat het bestreden besluit geen of onvoldoende uitsluitsel geeft over de grond waarop de afwijzing van de aanvraag berust en dat het besluit dus niet gedragen kan worden door de daaraan gegeven motivering. Het besluit kan derhalve wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in stand blijven.
Verweerster zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen waarin aan de hierboven genoemde aspecten van de in geding zijnde aanvraag aandacht wordt besteed.
Ter voorlichting van eiseres merkt de Raad op dat dit niet behoeft in te houden dat eiseres alsnog in aanmerking wordt gebracht voor de gevraagde voorziening.
De Raad acht, ten slotte, termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerster te veroordelen in de proceskosten van eiseres, welke worden begroot op € 15,90 als door haar gemachtigde gemaakte kosten van vervoer.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit zal nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspaak is overwogen;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiseres ad € 15,90 te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad;
Bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 27,-- door de Pensioen- en Uitkeringsraad wordt vergoed.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.