Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2335

Datum uitspraak2004-09-09
Datum gepubliceerd2004-09-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5546 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

WUV-uitkering geweigerd omdat niet is gebleken dat eiseres vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan, terwijl de omstandigheden waaronder eiseres de oorlogsjaren heeft meegemaakt ook niet met vervolging vergelijkbaar zijn


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/5546 WUV U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats] (Indonesië), eiseres, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Onder dagtekening 18 september 2003, kenmerk JZ/R60/2003, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiseres uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 29 juli 2004. Daar is eiseres niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door drs. T.N.L.C. van Wickevoort Crommelin, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Blijkens de gedingstukken heeft eiseres, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, bij verweerster een aanvraag ingediend om als vervolgde voor, onder meer, een periodieke uitkering ingevolge de Wet in aanmerking te komen. In dat verband heeft eiseres gesteld dat zij, tezamen met haar moeder en zuster, tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië geïnterneerd is geweest op een tweetal plaatsen in Purworejo, te weten het gewezen militair ziekenhuis en het klooster. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 18 april 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op grond van de overweging dat niet is gebleken dat eiseres vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan, terwijl de omstandigheden waaronder eiseres de oorlogsjaren heeft meegemaakt ook niet met vervolging vergelijkbaar zijn, zodat geen aanleiding bestaat om eiseres met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet met een vervolgde gelijk te stellen. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend en hij overweegt daartoe als volgt. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet wordt - voor zover hier van belang - onder vervolging verstaan: handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië, welke werden gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun ras, geloof, wereldbeschouwing of homosexualiteit en welke hebben geleid tot vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen, waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd. Op grond van de gedingstukken moet de Raad met verweerster vaststellen dat niet blijkt dat eiseres tijdens de Japanse bezetting van haar vrijheid beroofd is geweest. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat niet vastgesteld is kunnen worden of eiseres heeft verbleven in een plaats waar permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd, aangezien in de vanwege verweerster geraadpleegde bronnen betreffende de Japanse bezettingsperiode omtrent eiseres geen gegevens zijn aangetroffen. Voorts is de Raad met verweerster van oordeel dat een - overigens niet bevestigd - verblijf in de zusterschool te Purworejo tijdens de Japanse bezetting niet onder de werking van de Wet kan worden gebracht nu deze dienst heeft gedaan als opvangkamp voor vrouwen en kinderen zonder middelen van bestaan. Ook anderszins bestaat, gelet op hetgeen is aangevoerd, voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. Beslist wordt als volgt. II. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar 9 september 2004. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) J.P. Schieveen.