
Jurisprudentie
AR2357
Datum uitspraak2004-09-02
Datum gepubliceerd2004-09-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5967 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5967 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en in aanmerking te komen voor onder meer een toeslag. Niet voldaan aan de eis van lichamelijk of psychisch letsel tengevolge van de oorlogscalamiteiten, leidende tot blijvende invaliditeit.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5967 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 24 november 2003, kenmerk JZ/Z70/2003, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 22 juli 2004. Daar is eiseres in persoon verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1923 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, heeft in februari 2003 bij verweerster een aanvraag ingediend om ingevolge de Wet te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer en in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet. Die aanvraag heeft eiseres gebaseerd op gezondheidsklachten die een gevolg zouden zijn van haar oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indiƫ.
Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 16 september 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat eiseres weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet - te weten internering in kamp De Wijk te Malang tijdens de zogenoemde Bersiap-periode - maar dat ten aanzien van eiseres niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk of psychisch letsel tengevolge van de oorlogscalamiteiten, leidende tot blijvende invaliditeit.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Het standpunt van verweerster is in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs, welke berusten op een rapport van onderzoek van eiseres op 8 augustus 2003 door de arts G.J. Laatsch, en op van de huisarts van eiseres ontvangen informatie. Uit genoemd rapport komt naar voren dat er bij eiseres sprake is van causaal psychisch letsel (te weten een chronische incomplete PTSS) maar dat dit letsel niet gepaard gaat met zodanige beperkingen dat gesproken kan worden van een invaliditeit in de zin van de Wet en voorts dat de lichamelijke klachten (te weten bloedarmoede met chronische vermoeidheid) niet in het vereiste verband met de oorlogservaringen kunnen worden gebracht.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd.
Op grond van de voorhanden medische gegevens is de Raad niet kunnen blijken van enig aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunt dat geen sprake is van tot invaliditeit leidend psychisch of lichamelijk letsel. Zo komt uit het rapport van de arts Laatsch naar voren dat eiseres als gevolg van haar psychische klachten slecht kan slapen en daardoor enigszins beperkt is in het dagelijks functioneren, maar dat die beperking onvoldoende is om te kunnen spreken van invaliditeit in de zin van de Wet.
Gelet op het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.