Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2360

Datum uitspraak2004-09-09
Datum gepubliceerd2004-09-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5731 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanvraag vergoeding van reiskosten. Niet voldaan aan de richtlijnen die in het kader van een (therapeutische) reis naar Indonesië worden gehanteerd.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/5731 WUBO U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Onder dagtekening 23 oktober 2003, kenmerk JZ/I/70/2003, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Tegen dat besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiser uiteengezet waarom hij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 10 mei 2004 heeft eiser zich nader tot de Raad gewend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 29 juli 2004, Daar is eiser niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door drs. T.N.L.C. van Wickevoort Crommelin, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Eiser, geboren in augustus 1925 in het voormalige Nederlands-Indië, is op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Een door eiser in november 2001 bij verweerster ingediende aanvraag om - onder meer - vergoeding van de kosten verbonden aan een reis, met begeleiding, naar Indonesië heeft verweerster afgewezen bij besluit van 30 september 2002, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 november 2002. Verweerster heeft daartoe, overeenkomstig medische adviezen, overwogen dat voor de gevraagde voorziening een medisch indicatie ontbreekt aangezien niet wordt voldaan aan de richtlijnen die verweerster in het kader van een (therapeutische) reis naar Indonesië hanteert. In juli 2003 heeft eiser een hernieuwde aanvraag ingediend om in het kader van de Wet in aanmerking te worden gebracht voor een voorziening met betrekking tot een reis, met begeleiding, naar Indonesië om het graf van zijn moeder in Salatiga te bezoeken. Bij besluit van 17 september 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit heeft verweerster op de aanvraag afwijzend beslist, op de grond dat - wederom - niet is gebleken dat de gevraagde reis onderdeel vormt van een psychotherapeutisch behandelplan. De Raad overweegt het volgende. Ingevolge artikel 32 van de Wet worden de, ten laste van het burger-oorlogsslachtoffer blijvende, met zijn oorlogsinvaliditeit verbandhoudende noodzakelijke medische kosten vergoed. In eerdere soortgelijke gevallen heeft de Raad al als in overeenstemming met een redelijke uitleg van die wettelijke bepaling aanvaard het uitgangspunt van verweerster dat vergoeding van de hier aan de orde zijnde voorziening alleen mogelijk is indien onder meer is voldaan aan het vereiste dat het bezoek aan Indonesië plaats vindt in het kader van een psychotherapeutisch behandelplan en dient ter afsluiting van een behandeling. Bij de hernieuwde aanvraag heeft eiser niet gesteld dat hij onder behandeling is van een therapeut die de reis in het kader van een psychotherapeutisch behandelplan heeft voorgeschreven, zodat om die reden al niet is voldaan aan de voor de toekenning van de gevraagde voorziening door verweerster gestelde vereisten. Verweerster heeft dan ook terecht en op goede gronden geweigerd eiser ingevolge de Wet een vergoeding voor de onderwerpelijke reis te verlenen. Gezien het vorenstaande dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, Beslist wordt derhalve als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2004. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) J.P. Schieveen.