Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2380

Datum uitspraak2004-09-10
Datum gepubliceerd2004-09-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097139-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Europees aanhoudingsbevel (EAB), Verenigd Koninkrijk, medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER Parketnummer: 13/097139-04 RK nummer: 04/3019 UITSPRAAK Inzake overlevering in het kader van een Europees aanhoudingsbevel. GEZIEN de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 augustus 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door Richard David Kitson, District Judge (Magistrates Court), Westgate, Leeds (Verenigd Koninkrijk). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, [adres] thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting “De Marwei” te Leeuwarden, hierna te noemen de opgeëiste persoon. GEZIEN de overige stukken. GELET OP de behandeling ter openbare zitting van deze recht-bank en kamer van 3 september 2004, waar zijn gehoord de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam. OVERWEGENDE De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank gaat ervan uit dat de opgeëiste persoon tevens de Pakistaanse nationaliteit heeft, zoals valt af te leiden uit een schrijven van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 16 augustus 2003. Aan het EAB ligt ten grondslag een aanhoudingsbevel, afgegeven door Wolverhampton Magistrates Court en gedateerd 1 april 2003. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van de uitvaardigende staat strafbaar feit. Dit feit is vermeld onder nummer 9 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten: Witwassen van opbrengsten van misdrijven. Op dit feit is naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. Het feit is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB. Het in die bijlage tussen [ ] geplaatste gedeelte moet als hier ingevoegd worden beschouwd. Bij zijn aanhouding zijn op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit voorwerpen, aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon, in beslag genomen. De opgeëiste persoon heeft beweerd niet schuldig te zijn aan het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Hij heeft dit tijdens het verhoor ter zitting echter niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken. De raadsman heeft aangevoerd dat de door de Engelse autoriteiten gegeven terugkeergarantie onduidelijk is, nu er uit het schrijven van 31 augustus 2004 van de ‘Home Office’ te Londen niet ondubbelzinnig valt op te maken dat de opgeëiste persoon wordt teruggeleverd met de mogelijkheid dat de straf wordt aangepast naar Nederlandse maatstaven. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij schrijven van 27 augustus 2004 de navolgende garantie gegeven: “The UK authorities hereby give an undertaking, under Art. 5.3 of the Framework Decision on the European arrest warrant, that –if [opgeëiste persoon] is surrendered by the Netherlands to the United Kingdom on the condition that, if he is convicted of the offence and a sentence of imprisonment or another form of detention is imposed in respect of it, he must be returned to the Netherlands to serve the sentence – then he will be returned tot the Netherlands to serve any such sentence of imprisonment or other form of detention that is imposed upon him. He will be returned to serve any such sentence as soon as is reasonably practicable after that sentence has been imposed. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft, op verzoek van het IRC Amsterdam-Utrecht, bij fax van 31 augustus 2004 de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet als volgt verduidelijkt: “The UK authorities hereby give an undertaking, under the Convention on the Transfer of Sentenced Persons of 21 March 1983; in the event that [opgeëiste persoon] is extradited to the United Kingdom, and a prison sentence is imposed upon him in the United Kingdom, then, if the terms of article 3 of the 1983 Convention (including the condition that [opgeëiste persoon] must consent) and any other relevant terms of that Convention are met, the United Kingdom will, following that transfer, allow the sentence to be adapted by the Netherlands according to the procedure for adaptation laid down in the 1983 Convention.” Naar het oordeel van de rechtbank is door bovengenoemde garantie gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf zal kunnen worden omgezet (met toepassing van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen). Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op: Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd. Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. De raadsman heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen aangevoerd dat hij niet inziet dat al deze voorwerpen, waaronder het aangetroffen geld en de aangetroffen identiteitsbewijzen, direct tot het bewijs kunnen dienen en verzoekt teruggave hiervan aan de opgeëiste persoon. De officier van justitie heeft ter zitting verduidelijkt dat het verzoek om afgifte slechts die voorwerpen betreft die onder volgnummer 4 van het proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming zijn opgenomen. Bij deze voorwerpen is er sprake van een strafvorderlijk belang. De rechtbank acht het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de voorwerpen, zoals opgenomen onder volgnummer 4, een strafvorderlijk belang kunnen dienen. Dat houdt in dat tevens de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen. GEZIEN de artikelen 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 2, 5, 6, 7, 49 en 50 van de Overleveringswet; RECHTDOENDE STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit zoals vermeld op het tussen [ ] geplaatste deel van de bijlage. BEVEELT de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Aldus gedaan door mr. F. Salomon, voorzit-ter, mrs. A.J.R.M. Vermolen en R. De Ruijter, rech-ters, in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif-fier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 september 2004.