
Jurisprudentie
AR2420
Datum uitspraak2004-09-16
Datum gepubliceerd2004-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAwb 03/436 ZW HOB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAwb 03/436 ZW HOB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ondanks gedeeltelijke eindiging (en niet eindiging) van de dienstbetrekking aanspraak op ziekengeld.
Uitspraak
RECHTBANK GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: Awb 03/436 ZW HOB
U I T S P R A A K
inzake het geschil tussen
A, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. A.A. Kootstra, advocaat te Groningen
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. P. Belopavlovic.
1. ONDERWERP VAN HET GESCHIL
Verweerder heeft bij besluit van 13 maart 2003 het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van 16 januari 2003, waarbij haar, ter zake van haar op 2 december 2002 ingetreden arbeidsongeschiktheid, per 1 januari 2003 een uitkering krachtens de Ziektewet wordt geweigerd, ongegrond verklaard.
2. ZITTING
Het geschil is behandeld ter zitting van 2 september 2004. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Kootstra. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P. Belopavlovic.
3. BEOORDELING VAN HET GESCHIL
3.1 Feiten
Eiseres is sedert 1 september 2000, telkens op basis van elkaar zonder tussenpozen opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, bij de Stichting […] werkzaam geweest. Laatstelijk is zij voor de periode van 1 september 2002 tot 1 april 2003 (voor de derde maal) een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan.
In deze arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat bij aanvang van de overeenkomst de arbeidsduur 26 uur per week bedraagt. Voorts is overeengekomen dat van 1 januari 2003 tot 1 april 2003, de arbeidsduur 16 uur per week bedraagt.
Met ingang van 2 december 2002 heeft eiseres haar werkzaamheden wegens ziekte gestaakt. De werkgever heeft eiseres tot 1 januari 2003 het loon over 26 uur per week doorbetaald. Vanaf 1 januari 2003 heeft de werkgever het loon over 16 uur per week doorbetaald.
Eiseres heeft jegens verweerder per 1 januari 2003, over 10 uren per week, aanspraak gemaakt op een uitkering ingevolge de Ziektewet.
Verweerder heeft zich bij voornoemde beslissing op het standpunt gesteld dat geen recht op uitkering bestaat omdat eiseres op grond van het bepaalde in artikel 629, boek 7, van het Burgerlijk Wetboek aanspraak heeft op loon.
Tegen deze beslissing heeft eiseres, bij brief van 3 februari 2003, (tijdig) bezwaar aangetekend, waarna eiseres op 12 maart 2003 haar bezwaren mondeling heeft toegelicht.
De bezwaren van eiseres zijn bij het thans bestreden besluit, onder wijziging van de motivering, ongegrond verklaard. Verweerder heeft zijn besluit gegrond op het bepaalde in artikel 29, tweede lid, sub c, van de Ziektewet.
Tegen dat besluit heeft eiseres (tijdig) bij brief van 23 april 2003 beroep aangetekend.
3.2 Rechtsoverwegingen
Tussen partijen is in geschil de vraag of eiseres aan het bepaalde in artikel 29, tweede lid, sub c, van de Ziektewet per 1 januari 2003, over tien uur per week, aanspraak op ziekengeld kan ontlenen.
Het is daarbij tussen partijen niet in geschil dat sprake is van één arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarbij partijen per 1 januari 2003 een vermindering van (tien) arbeidsuren per week zijn overeengekomen en over dat verlies aan arbeidsuren, jegens de werkgever, geen aanspraak op loonbetaling bestaat. Voorts is niet in geschil dat geen aanspraak bestaat op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet omdat eiseres sedert 2 december 2002 arbeidsongeschikt was.
Blijkens het bepaalde in artikel 29, tweede lid, onder c, van de Ziektewet is voor de aanspraak op ziekengeld vereist dat sprake is van het eindigen van de dienstbetrekking. Omdat de dienstbetrekking van eiseres per 1 januari 2003 niet geheel is geëindigd, er bestaat immers nog een dienstverband voor 16 uur per week, heeft verweerder geen ziekengeld uitgekeerd.
Een dergelijke strikte uitleg van de wetsbepaling brengt in dit bijzondere geval met zich dat het ziekterisico en daarmede ook het verlies aan inkomen geheel ten laste komen van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank treedt daarmede een niet door de wetgever voorzien en beoogd gevolg op. Blijkens de memorie van toelichting bij het voorstel van wijziging van de Ziektewet, Kamerstukken II, 1995-1996, 24 439, nr. 3, heeft de wetgever immers juist beoogd in de Ziektewet een vangnetvoorziening te handhaven voor die groepen werknemers, die in een zuiver civielrechtelijk systeem onvoldoende tegen het ziekterisico beschermd zouden zijn. De rechtbank is dan ook in dit bijzondere geval van oordeel dat niet kan worden volgehouden dat geen aanspraak op ziekengeld bestaat omdat geen sprake is van het eindigen maar van het gedeeltelijk eindigen van de dienstbetrekking van eiseres.
Het beroep van eiseres dient derhalve gegrond te worden verklaard.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tevens te worden bepaald, dat het door eiseres betaalde griffierecht ad EUR 31,-- door het UWV aan eiseres wordt vergoed.
De rechtbank acht verder termen aanwezig het UWV op de voet van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op EUR 644,--, zoals nader aangegeven op een bij de uitspraak gevoegde bijlage.
4. BESLISSING
De rechtbank te Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerder van 13 maart 2003;
- bepaalt dat het UWV eiseres het betaalde griffierecht ad EUR 31,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep heeft gemaakt, welke zijn vastgesteld op EUR 644,--, en bepaalt dat het UWV eiseres deze kosten vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.P. den Hollander (voorzitter), mr. F.J. Agema en
mr. L.J.A. Damen in het openbaar door haar uitgesproken op ,
in tegenwoordigheid van A.M. van der List - van Winden als griffier.
De griffier, De rechter,
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.
Afschrift verzonden op:
typ:

