
Jurisprudentie
AR2447
Datum uitspraak2004-09-06
Datum gepubliceerd2004-09-28
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/38011
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-28
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/38011
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / plaatsbeschikking / kenbaar making.
Verweerder stelt op 21 augustus 2004 een vrijheidsontnemende maatregel in Schiphol-Oost te hebben opgelegd. De rechtbank stelt vast dat door de kennisgeving hiervan de vreemdeling geacht wordt hiertegen beroep te hebben ingesteld. Van die vrijheidsontnemende maatregel in Schiphol-Oost bevindt zich echter geen beschikking in het dossier. De plaatsingsbeschikking van 21 augustus 2004 die volgens verweerder op de vrijheidsontneming in Schiphol-Oost ziet, heeft tekstueel betrekking op een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw, waarbij als plaats is aangewezen de Lounge. Deze beschikking betreft de oplegging van een maatregel die niet alleen ziet op een andere plaats maar die ook berust op een ander juridische grondslag dan die waartoe het besluit volgens verweerder had moeten strekken, namelijk die van artikel 6, eerste lid, VW in plaats van artikel 6, eerste lid jo. tweede lid VW. Onder die omstandigheden is niet slechts sprake van een gebrek in de beschikking maar van het ontbreken van een volgens de geldende regels vereiste beschikking. Een later die dag uitgereikte beschikking inhoudende aanwijzing van een andere ruimte, doet hieraan niet af. Hiermee is immers niet alsnog een beschikking gegeven met betrekking tot de eerdere vrijheidsontneming in Schiphol-Oost. Nu de maatregel niet in een beschikking is kenbaar gemaakt, acht de rechtbank de maatregel, mede gelet op het bepaalde in A5/2.2.4 Vc 2000 waarin is opgenomen dat het opleggen van een maatregel geschiedt bij beschikking waarvan een afschrift wordt uitgereikt aan de vreemdeling in strijd met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, EVRM. Beroep gegrond.
Uitspraak
Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 04 / 38011 VRONTN J
inzake: A, geboren [...] 1989, van Chinese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 30 augustus 2004.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Koers, advocaat te Zwolle.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M. Nurdogan.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 20 augustus 2004 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op 21 augustus 2004 de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Op 21 augustus 2004 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Op deze aanvraag is nog niet beslist.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 23 augustus 2004, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel.
2. Overwegingen
2.1 De ambtenaar belast met grensbewaking is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.2 Namens de vreemdeling is naar voren gebracht dat geen juiste uitvoering is gegeven aan de oplegging van de maatregel ex artikel 6 Vw. De in het dossier bevindende plaatsingsbeschikking noemt de Lounge als plaats waar de vreemdeling zich op dient houden. Plaatsing daar ziet op een maategel op grond van artikel 6, eerste lid, Vw. De maatregel is echter ten uitvoer gelegd als zijnde een maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw met als plaats van ophouding Complex Schiphol-Oost. Nu er geen gevolg is gegeven aan de plaatsingsbeschikking is de daaruit voortvloeiende vrijheidsontneming onrechtmatig en dient deze opgeheven te worden.
2.3 Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat ten aanzien van de vreemdeling op 21 augustus 2004 is besloten een vrijheidsontnemende maatregel op te leggen, waarbij als plaats is aangewezen het Complex Schiphol-Oost. Op de betreffende plaatsingsbeschikking is echter per abuis Lounge vermeld. Dit heeft evenwel geen gevolgen voor de rechtmatigheid nu later die dag een plaatsingsbeschikking is uitgereikt met betrekking tot een vrijheidsontnemende maatregel in AC-Schiphol en de vrijheidsontneming daarmee is gedekt. Bovendien blijkt uit een zich in het dossier bevindende telefoonnotitie van 22 augustus 2004, aldus verweerder, dat aan de vreemdeling is meegedeeld dat aan hem een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is opgelegd en ook is aan de vreemdeling een folder uitgereikt waarin uitleg wordt gegeven over de opgelegde maatregel en in te stellen rechtsmiddelen.
2.4 Ingevolge het bepaalde in A5/2.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) geschiedt het opleggen van een maatregel bij beschikking, waarvan een afschrift wordt uitgereikt aan de vreemdeling. Ingevolge artikel 5, eerste lid 1, aanhef en onder f, Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dient een rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon, teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, te geschieden overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure. Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens betekent dit, dat de detentie dient te berusten op een wettelijke grondslag en ook overigens in overeenstemming moet zijn met het nationale recht.
2.5 De rechtbank stelt vast dat door de kennisgeving de vreemdeling geacht wordt beroep te hebben ingesteld tegen de feitelijk op 21 augustus 2004 ten uitvoer gelegde vrijheidsontnemende maatregel. Verweerder stelt op 21 augustus 2004 een vrijheidsontnemende maatregel in Schiphol-Oost te hebben opgelegd. Van die vrijheidontnemende maatregel in Schiphol-Oost bevindt zich echter geen beschikking in het dossier. De plaatsingsbeschikking van 21 augustus 2004 die volgens verweerder op de vrijheidsontneming in Schiphol-Oost ziet, heeft tekstueel betrekking op een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw, waarbij als plaats is aangewezen de Lounge.
2.6 De beschikking van 21 augustus 2004 betreft oplegging van een maatregel die niet alleen ziet op een andere plaats maar die ook berust op een andere juridische grondslag dan die waartoe het besluit volgens verweerder had moeten strekken, namelijk die van artikel 6, eerste lid, Vw in plaats van artikel 6, eerste lid jo. tweede lid Vw. Onder die omstandigheden is niet slechts sprake is van een gebrek in de beschikking, maar van het ontbreken van een volgens de geldende regels vereiste beschikking. Een later die dag uitgereikte beschikking inhoudende aanwijzing van een andere ruimte, doet hieraan niet af. Hiermee is immers niet alsnog een beschikking gegeven met betrekking tot de eerdere vrijheidsontneming in Schiphol-Oost. Ook het feit dat uit de telefoonnotitie van 22 augustus 2004 zou blijken dat de vreemdeling is meegedeeld dat aan hem een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is opgelegd, maakt dit niet anders, aangezien dan nog steeds de beschikking ontbreekt. Overigens valt uit deze notitie, opgemaakt naar aanleiding van een gesprek van de IND met de Kmar grens, niet af te leiden dat de vreemdeling van de vrijheidsontnemende maatregel op de hoogte is gesteld. Er staat immers slechts het volgende: “Aangezien het niet duidelijk was of betrokkene op 21 augustus 2004 in de lounge of complex Schiphol-Oost is geplaatst, heb ik contact opgenomen met Kmar grens. Uit dit gesprek is gebleken dat betrokkene op die datum geplaatst is in complex Schiphol-Oost”. Ten slotte is ook het feit dat de vreemdeling in een folder is gewezen op de mogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen tegen een vrijheidsontnemende maatregel, onvoldoende om anders te oordelen, nu ook dit niet gelijk staat aan een beschikking en bovendien niet uit deze folder of anderszins blijkt wanneer deze aan de vreemdeling is overhandigd.
2.7 Nu de aan de vreemdeling opgelegde maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw niet aan de vreemdeling in een beschikking is kenbaar gemaakt, acht de rechtbank de maatregel, mede gelet op het bepaalde in A5/2.2.4 Vc 2000, in strijd met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f EVRM, en acht zij deze van aanvang af onrechtmatig.
2.8 Het beroep zal dan ook gegrond verklaard worden.
2.9 Gelet op het voorgaande komt het verzoek om schadevergoeding voor inwilliging in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde maatregel met ingang van 21 augustus 2004 onrechtmatig is. Aan de vreemdeling zal derhalve een schadevergoeding worden toegekend over de periode van 22 augustus 2004 tot en met 6 september 2004, zijnde twee dagen voor verblijf in Schiphol-Oost dan wel het AC Schiphol ad € 70,-- en veertien dagen voor verblijf in het Grenshospitium ad € 45,-- per dag, totaal € 770,--.
2.10 De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen ad € 322,--, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 beveelt de opheffing van de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw ten aanzien van de vreemdeling met ingang van heden;
3.3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe van € 770,-- (zegge: zevenhonderd en zeventig euro) uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- (zegge: driehonderdentweeëntwintig euro) onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2004, in tegenwoordigheid van D.L. Meyer als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 770,-- (zegge: zevenhonderd en zeventig euro).
Aldus gedaan op 6 september 2004 door mr. E.P.W. van de Ven, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Afschrift verzonden op: 7 september 2004
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC
’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.