Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2458

Datum uitspraak2004-05-19
Datum gepubliceerd2004-09-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 2003 / 546 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als schoenverkoopster. Op 18 augustus 1978 is eiseres in die werkzaamheden arbeidsongeschikt geworden als gevolg van de ziekte van Bechterew. Bij besluit van 25 oktober 1979 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 21 augustus 1979 een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluiten van 4 januari 1984 en 21 maart 1995 is deze uitkering ongewijzigd voortgezet naar de klasse 80 tot 100%. Bij laatstgenoemd besluit zulks in het kader van een herbeoordeling op grond van de Wet TBA (Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen).


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Reg.nr.: AWB 2003 / 546 WAO UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen A e/v B te C, eiseres, en Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen -Zeist-, gevestigd te Amsterdam, verweerder. Datum bestreden besluit: 19 maart 2003. Kenmerk: B&B/F./2002.61859/GJvG. Behandeling ter zitting: 8 april 2004. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 19 maart 2003 heeft verweerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 15 juni 2002 tegen een door verweerder genomen besluit van 14 juni 2002 inzake de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ongegrond verklaard. Tegen eerstgenoemd besluit heeft eiseres beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn op 9 mei 2003 in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden. Bij brief van 9 mei 2003 heeft verweerder nog een schrijven van 22 november 2001 van verzekerings- arts G.W. Deichmann ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 8 april 2004 alwaar eiseres, vergezeld door haar echtgenoot, in persoon is verschenen. Verweerder is -met kennisgeving- niet verschenen. II. OVERWEGINGEN. Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als schoenverkoopster. Op 18 augustus 1978 is eiseres in die werkzaamheden arbeidsongeschikt geworden als gevolg van de ziekte van Bechterew. Bij besluit van 25 oktober 1979 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 21 augustus 1979 een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluiten van 4 januari 1984 en 21 maart 1995 is deze uitkering ongewijzigd voortgezet naar de klasse 80 tot 100%. Bij laatstgenoemd besluit zulks in het kader van een herbeoordeling op grond van de Wet TBA (Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen). Op 13 maart 2001 heeft eiser een formulier “aanvraag voortzetting arbeidsongeschiktheidsuitkering” ingediend voor voortzetting van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering. Uit de rapportage algemeen van 7 augustus 2001 kan worden opgemaakt dat eiseres is gezien door dhr. L.M. Wolfs en is onderzocht door verzekeringsarts G.W. Deichmann. De medische beperkingen van eiseres zijn vastgesteld in het FIS-formulier van 7 augustus 2001. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige M.F.H.G. Leenen op 5 november 2001 aan eiseres meegedeeld dat deze met inachtneming van vermelde beperkingen, nog in staat wordt geacht een aantal werkzaamheden te verrichten. Eiseres zijn drie functies genoemd te weten assistent(e) consultatiebureau, medewerk(st)er vul-stikwerk en chauffeur bestelauto klein rijbewijs, welke naar het oordeel van verweerder als algemeen geaccepteerde arbeid kunnen worden aangemerkt. Met het verrichten van die werkzaamheden zou eiseres een verlies aan verdienvermogen hebben van 77%. Bij brieven van 30 januari 2002 en 4 februari 2002 is eiseres hierover schriftelijk geïnformeerd. Bij besluit van 14 juni 2002 heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de WAO met ingang van 5 april 2002 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Tegen dit besluit heeft eiseres op 15 juni 2001 bezwaar aangetekend. Daartoe heeft eiseres -kort samengevat- aangevoerd dat haar medische situatie is verslechterd en voorts dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische beperkingen. Voorts wordt aangevoerd dat de geduide functies niet passend zijn. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om op 18 september 2002 op het bezwaarschrift te worden gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt, dat zich bij de gedingstukken bevindt. Naar aanleiding van de gehouden hoorzitting heeft de bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans in zijn rapportage algemeen van 20 december 2002 ten aanzien van eiseres gerapporteerd. De bezwaararbeidsdeskundige I.W.T. Siemerink heeft zulks gedaan in zijn rapportage algemeen van 25 februari 2003. Bij het thans bestreden besluit van 19 maart 2003 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. In beroep is door eiseres aangevoerd - kort gezegd - dat naar de mening van eiseres voorbij wordt gegaan aan de medische bezwaren van eiseres en voorts dat de geduide functies niet in aanmerking kunnen komen voor eiseres. Voorts wordt verzocht om inschakeling van een onafhankelijk arts. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende. In het onderhavige geval is op eiseres van toepassing het arbeidsongeschiktheidscriterium, zoals dat als gevolg van de Wet TBA per 1 augustus 1993 is komen te luiden. Voorts is van toepassing de op 26 juli 2000 in werking getreden Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) als bedoeld in artikel 18, achtste en tiende lid, van de WAO, artikel 2, zevende en negende lid, van de Waz, en artikel 2, achtste en tiende lid, van de Wajong (Staatsblad 2000 / 307), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 mei 2001, Staatsblad 2001, 267 (i.w.tr. 1 januari 2001), verder te noemen het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten). Tevens is van toepassing het Besluit uurloonschatting 1999 van 11 februari 1999, Staatscourant 1999,40. Dit besluit is in werking getreden op 1 april 1999. Vooropgesteld moet worden dat eerst dan sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO indien de belanghebbende, kort gezegd, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen wat gezonde personen met gelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen. Bedoelde personen worden in de praktijk aangeduid met het begrip "maatman" respectievelijk "maatvrouw". Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van die wetgeving, en zo ja in welke mate, zijn dus in het bijzonder de volgende factoren van belang: -of de betrokkene medische beperkingen heeft; -of en in hoeverre betrokkene als gevolg daarvan buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven. Ten aanzien van de medische kant van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling stelt de rechtbank vast dat eiseres op 7 augustus 2001 is gezien door een medewerker van de verzekeringsarts die klaarblijkelijk ook het belastbaarheidspatroon van 7 augustus 2001 heeft opgesteld. De rechtbank acht deze gang van zaken niet correct. Ten aanzien van het psychisch onderzoek is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling zelfs inconsistent is. Daar waar in de rapportage algemeen van 7 augustus 2001 wordt meegedeeld: “Er zijn aanwijzingen voor enige psychopathologie gevonden” wordt door de bezwaarverzekeringsarts meegedeeld: “Een psychisch onderzoek staat niet beschreven”. Het had op de weg van de bezwaarverzekeringsarts gelegen de geduide psychopathologie nader te onderzoeken en niet enkel te volstaan met de geciteerde opmerking. Bij eiseres is sprake van M. Bechterew (waarvoor sedert 1979 een WAO-uitkering) en blijkens de anamnese op 7 augustus 2001 zijn haar rugklachten niet veranderd ten opzichte van het laatste onderzoek in 1995. Haar nek- en schouderklachten zijn evenwel wel steeds slechter geworden en de schouders spelen hierbij mee en zijn minder beweeglijk geworden. Ook het autorijden is de laatste tijd steeds moeilijker geworden in verband met de nek. Naar arbeid gekeken is eiseres sterk aangewezen op rug- en nekbesparend werk. De rechtbank stelt vast dat in het opgestelde belastbaarheidspatroon (door een niet-verzekeringsarts) van augustus 2001 onder meer sprake is van een “verbetering” c.q. het meer belastbaar mogen zijn van rugbelastende werkzaamheden te weten op aspect 6 knielen, kruipen en hurken van 0 naar 1a, aspect 7 gebogen werken van 2c naar 2d en aspect 8 kortcyclisch buigen en torderen van 1b naar 3b, zonder dat aan deze verbetering een voldoende medisch grondslag aanwijsbaar is. Voor zover verweerder van oordeel is dat een en ander wel kan worden opgemaakt uit de verkregen informatie van de huisarts van eiseres van 14 september 2002, deelt de rechtbank dit niet. De huisarts merkt slechts op dat: “Mevrouw is ernstig gehandicapt is door M. Bechterew. Bewegingen rug en nek zijn ernstig beperkt. Vlug pijn als te lang in een houding.”. Voor het overige verwijst deze huisarts slechts naar gevoerde correspondentie van de jaren april 1979, juni 1988, oktober 1992, januari 1994, maart 1994, en juni 1994. Gelet op het gegeven dat sprake is, zoals door eiseres ter zitting is meegedeeld, van een 4 jaarlijkse vaste controle bij haar behandelend reumatoloog dr. Landewé, acht de rechtbank de informatie van de huisarts dan ook niet toereikend. Het had op de weg van verweerders artsen gelegen nadere informatie in te winnen. Onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Almelo van 23 juni 2003, 03/32 WAO N1 A, gepubliceerd in USZ 2004 / 77, is de rechtbank van oordeel dat het onderhavige bestreden besluit van 19 maart 2003 ten aanzien van medische component -mede in het licht van hetgeen door de rechtbank Almelo is overwogen ten aanzien van het onderzoek door een niet verzekeringsarts- in strijd is met de artikelen 3:2 van de Awb, alsmede in strijd is met de artikelen 3 en 4 van het hierboven vermelde Schattingsbesluit. Ook ten aanzien van de arbeidskundige component overweegt de rechtbank dat de berekening van het thans vastgestelde maatmanloon de rechterlijke toets niet kan doorstaan. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige P. Hansen in zijn rapportage algemeen van 26 februari 1996 de berekening van het maatmanloon heeft geïndexeerd aan de hand van een in augustus 1979 vastgesteld WAO-dagloon. De arbeidsdeskundige Leenen heeft eveneens het thans vastgestelde maatmanloon bepaald aan de hand van een geïndexeerd WAO-dagloon. De rechtbank is van oordeel dat het maatmanloon kan niet gelijk kan worden gesteld met het WAO-dagloon. De rechtbank verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juli 1993, AAWWAO 1992/700, gepubliceerd in RSV 1994/3. In aansluiting op het bovenstaande merkt de rechtbank op, dat bij een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid van verweerder een bijzondere motivering mag worden verwacht nu eiseres als gevolg van een ziekte, waarvan algemeen bekend is dat deze progressief verloopt, reeds zeer lang volledig arbeidsongeschikt is. Uit al het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit van 19 maart 2003 onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Dat besluit komt daarom wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het beroep van eiseres, gericht tegen het bestreden besluit van 19 maart 2003 wordt dan ook voor gegrond gehouden. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat in dit geval geen grond, nu niet is gebleken dat eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank kosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt. De rechtbank acht in dit geval wel termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 31,00, geheel vergoedt. Op grond van de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb wordt als volgt beslist. III. BESLISSING. De rechtbank Maastricht: 1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; 2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres; 3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,-- wordt vergoed door Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam. Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van E.S.J.M. Naebers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2004. w.g. ESJM Naebers w.g. FAGM Vluggen Voor eensluidend afschrift: De griffier, Verzonden op:19 mei 2004 Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken. Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.