
Jurisprudentie
AR2467
Datum uitspraak2004-09-10
Datum gepubliceerd2004-09-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers04-1365 en 04-1366
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2004-09-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers04-1365 en 04-1366
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Kapvergunning ten behoeve van de bouw van de brandweerkazerne op het Paardenlandje in Heemstede. Motiveringsgebrek in het besluit leidt tot vernietiging daarvan. Rechtsgevolgen worden in stand gelaten nu de ter zitting gegeven aanvullende motivering het besluit kan dragen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.
Uitspraak
Reg. nr: Awb 04 - 1365 en 04 - 1366
Uitspraakdatum: 10 september 2004
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
(artikelen 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht)
op een verzoek om voorlopige voorziening en in de hoofdzaak
in de zaak van:
1. [eiser 1] en [eiseres 1],
beiden wonende te Heemstede,
2. Stichting Hageveld/Groot Clooster,
gevestigd te Heemstede,
3. Milieufederatie Noord-Holland,
gevestigde te Zaandam,
4. Stichting Zuid-Kennemerland Natuurlijk,
gevestigd te Hoofddorp,
eisers,
-- tegen --
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede,
verweerder,
derde partij
afdeling Civiele Techniek Bouwkunde van de gemeente Heemstede,
gevestigd te Heemstede.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 27 januari 2004 heeft verweerder aan de afdeling Civiele Techniek Bouwkunde van de gemeente Heemstede (hierna: de gemeente Heemstede) een vergunning verleend voor het kappen van 41 bomen, diverse soorten waaronder 11 meerstammige bomen, in de boswal op het terrein van de gemeente Heemstede ten behoeve van de realisering op dat perceel van een brandweerkazerne. Het perceel is gelegen aan de Nijverheidsweg te Heemstede en is plaatselijk bekend als het Paardenlandje. Aan deze vergunning is de voorwaarde verbonden dat van de vergunning niet eerder gebruik gemaakt mag worden dan na het verkrijgen van de ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet.
Bij brief van 30 januari 2004 hebben [eiser 1] en [eiseres 1], bij brieven van 1 februari 2004 hebben de Stichting Hageveld/Groot Clooster en de Stichting Zuid-Kennemerland Natuurlijk en bij brief van 23 februari 2004 heeft Milieufederatie Noord-Holland tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Bij brieven van 12 en 18 februari 2004 hebben [eiser 1] en [eiseres 1] en Stichting Hageveld/Groot Clooster tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 27 februari 2004 zijn voormelde verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen en is het besluit van 27 januari 2004 geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op de bezwaarschriften.
Bij besluit van 22 juli 2004, verzonden op 23 juli 2004, heeft verweerder de bezwaren gegrond verklaard, het bestreden besluit van 27 januari 2004 herroepen en een nieuw besluit genomen, inhoudende het verlenen van de gevraagde kapvergunning onder de voorwaarde dat van de verleende kapvergunning geen gebruik mag worden gemaakt, zolang de bouwvergunning voor de brandweerkazerne op het Paardenlandje nog niet is verleend.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 9 augustus 2004 beroep ingesteld. Bij brief van gelijke datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 7 september 2004, alwaar [eiser 1] in persoon is verschenen. Namens eisers zijn verschenen [naam persoon] en [naam persoon]. Namens Milieufederatie Noord-Holland is tevens verschenen P. Schaler. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Hopman en G.J. Hardesmeets, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van verzoeker, dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.2. Ingevolge artikel 8:86 Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter, gehoord partijen, is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, zodat in zoverre geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86 Awb.
2.3. Bij brief van 20 augustus 2004, verzonden 23 augustus 2004, heeft verweerder aan de gemeente Heemstede vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor de bouw van de brandweerkazerne op het perceel, kadastraal bekend gemeente Heemstede sectie A nummer 9483, plaatselijk bekend als het Paardenlandje. Ter zitting is gebleken dat eveneens bouwvergunning is verleend voor de bouw van een chemische wasserij op het Paardenlandje en dat met de bouw van deze wasserij reeds is begonnen.
2.4. Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de in Heemstede geldende Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.3a, eerste lid, APV kunnen burgemeester en wethouders de vergunning weigeren, dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- waarden van stads- en dorpsschoon;
- waarden voor recreatie en leefbaarheid.
2.5. Verweerder heeft advies ingewonnen bij advies- en ingenieursbureau Oranjewoud (hierna: Oranjewoud) over de op het Paardenlandje aanwezige natuur- en landschappelijke waarden als bedoeld in artikel 4.5.3a, eerste lid, APV. In het rapport van Oranjewoud van 1 juli 2004 wordt onder meer aangegeven bij het inventariseren van de aanwezige natuur- en milieuwaarden dat de bosrand van het Landgoed Hageveld waardevol is en de twee essenstoven een geringe natuurwaarde hebben ten tijde van het onderzoek, maar dat het potentieel van de twee essenstoven goed is. Bij het inventariseren van de landschappelijke waarden wordt in het rapport onder meer aangegeven dat de uiterste bosrand grens Landgoed Hageveld en het Paardenlandje, de twee essenstoven en de bosrand Landgoed Hageveld waardevol zijn.
2.6. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de maatschappelijke belangen die gediend worden met de bouw van de brandweerkazerne zwaarder wegen dan de aanwezige natuur-, milieu- en landschappelijke waarden. Naar eisers terecht hebben aangevoerd heeft verweerder bij het vaststellen van de op het Paardenlandje aanwezige natuur-, milieu- en landschappelijk waarden in het bestreden besluit ten aanzien van een aantal van de in het rapport van Oranjewoud van 1 juli 2004 vastgestelde waarden, te weten de natuur- en landschappelijke waarde van de bosrand Landgoed Hageveld en de landschappelijke waarde van de uiterste bosrand grens Landgoed Hageveld en het Paardenlandje, niet expliciet een standpunt ingenomen. Uit het bestreden besluit blijkt derhalve onvoldoende welke aanwezige waarden in de zin van artikel 4.5.3a, eerste lid, APV verweerder bij de afweging van de betrokken belangen heeft betrokken. Het bestreden besluit berust dan ook niet op een voldoende kenbare en draagkrachtige motivering. Nu ter toetsing het bestreden besluit voor ligt, kan de aanvulling van de motivering door verweerder ter zitting aan het vorenstaande niet afdoen. De grieven van eisers op dit punt slagen. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in artikel 7:12, eerste lid Awb neergelegde motiveringsbeginsel.
2.7. Nu verweerder ter zitting de motivering van het bestreden besluit heeft aangevuld, kan de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven als deze nadere motivering het bestreden besluit kan dragen.
2.8. In aanvulling op het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van de ter plaatse aanwezige natuur- en milieu- en landschappelijke waarden ter zitting aangegeven dat hij het rapport van Oranjewoud van 1 juli 2004 aan dit besluit ten grondslag heeft gelegd in die zin dat bij het bestreden besluit is uitgegaan van alle in het rapport van Oranjewoud van 1 juli 2004 vastgestelde waarden, ook als deze waarden niet expliciet in het bestreden besluit zijn genoemd. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat geen van de andere waarden als bedoeld in artikel 4.5.3a APV ter plaatse aanwezig zijn.
2.9. De voorzieningenrechter acht geen grond aanwezig voor het oordeel dat Oranjewoud niet als ter zake kundig zou moeten worden aangemerkt, noch voor het oordeel dat aan het door Oranjewoud opgestelde (advies)rapport van 1 juli 2004 naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken kleven. Aldus beschouwd is derhalve sprake van een met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen advies dat in beginsel als toereikende grondslag kan dienen voor de besluitvorming. De door eisers in geding gebrachte brief van 7 augustus 2004 van de Stichting Kennemerland Natuurlijk doet, achteraf bezien, op de waarde van het rapport en het advies van Oranjewoud geen ander licht schijnen. Anders dan eisers wensen is verweerder niet verplicht om op aanbiedingen tot het verlenen van advies van de Stichting Kennemerland Natuurlijk, de Milieufederatie Noord-Holland en Floron in te gaan. Ook de overige door de Stichting Kennemerland Natuurlijk geuite kritiekpunten op het rapport van 1 juli 2004 - dat veel onderzoeksaspecten, zoals soortgerichte inventarisaties en de onderlinge relaties tussen soorten en soortgroepen, onvoldoende zijn onderzocht - leiden niet tot een ander oordeel. Niet aannemelijk is geworden dat deze aspecten, voor zover zij al een rol kunnen spelen bij de beslissing over een kapvergunning, door Oranjewoud onvoldoende in ogenschouw zijn genomen. In dit verband verwijst de voorzieningenrechter naar de door Oranjewoud verrichte zogenoemde Quickscan van 22 april 2003 en het "Aanvullend onderzoek natuurwaarden" van Oranjewoud van 6 oktober 2003, waarop het rapport van Oranjewoud van 1 juli 2004 blijkens de inleiding daarvan een vervolg is. Bij het bestreden besluit zijn de resultaten van de Quickscan en genoemd aanvullend onderzoek ook betrokken.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder zijn standpunt omtrent de aanwezige natuur- en milieu- en landschappelijke waarden in de zin van artikel 4.5.3a, eerste lid APV op het Paardenlandje op het rapport van Oranjewoud van 1 juli 2004 mocht baseren.
2.10. De voorzieningenrechter is voorts niet gebleken van andere dan de in het rapport van Oranjewoud van 1 juli 2004 genoemde waarden als bedoeld in artikel 4.5.3a, eerste lid, APV. Eisers hebben weliswaar eerst in beroep aangevoerd dat het Paardenlandje recreatiewaarde heeft, maar zij hebben dat standpunt niet - bijvoorbeeld middels een deskundigenrapport - afdoende gemotiveerd.
Voorts blijkt niet uit de door verweerder aan het besluit ten grondslag gelegde stukken dat er sprake is van cultuurhistorische waarden op het Paardenlandje. Dit blijkt evenmin uit de door eisers in dit kader overgelegde stukken waaronder een publicatie van Stichting Hageveld/Groot Clooster, nu gesteld noch gebleken is dat de gestelde aanwezige cultuurhistorische waarden tot uiting komen in het landschappelijke beeld dat verdwijnt door de kap van de bomen. De stelling ter zitting dat uit de aanwezigheid van stinzeplanten op het Paardelandje “vroege bewoning” blijkt, leidt niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is om welke “vroege bewoning” het gaat en dat die “vroege bewoning” van cultuurhistorische waarde is.
Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van andere waarden als bedoeld in artikel 4.5.3a, eerste lid, APV.
2.11. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting op het standpunt dat de maatschappelijke belangen die gediend worden met de bouw van de brandweerkazerne zwaarder wegen dan de ter plaatse aanwezige waarden in de zin van artikel 4.5.3a, eerste lid, APV en dat daarom een kapvergunning is verleend. Verweerder heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. De brandweerkazerne is verouderd en verplaatsing van de brandweerkazerne is noodzakelijk. Verplaatsing van de brandweerkazerne maakt herinrichting van het Watertorengebied mogelijk, waardoor 200 nieuwe woningen gerealiseerd kunnen worden. Blijkens het rapport van het adviesbureau Van Dijke van 17 februari 1998 heeft van de mogelijke nieuwe locaties voor de brandweerkazerne, het Paardenlandje verreweg de voorkeur. Door verplaatsing van de chemische wasserij naar het Paardenlandje, waarvan de bouw al in volle gang is, kunnen bovendien op het oude terrein van de chemische wasserij sociale huurwoningen worden gerealiseerd.
Het te kappen perceel (790 m2) is gering ten opzichte van de totale boswal (5530 m2) en het totale bos Hageveld (140.000 m2). Het te kappen perceel is bovendien ingeklemd tussen twee industrieterreinen. Ten gevolge van de omliggende bedrijven, en de daarmee gepaard gaande bedrijvigheid weegt het belang van de aanwezige waarden niet op tegen de aanwezige maatschappelijke belangen. Voorts vormt het Paardelandje geen ecologische verbindingsas tussen Hageveld en het wandelbos Groenendaal. Om de potentiële waarde van de essenstoven tot zijn recht te laten komen, zal het perceel als hakhoutperceel moeten worden beheerd. Hiervan is geen sprake en zal in de toekomst ook geen sprake zijn.
2.12. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot verlening van de kapvergunning heeft kunnen komen. Anders dan eisers menen kunnen de omvang van het te kappen perceel (de kwantiteit) naast de kwaliteit, alsmede de bestaande situatie ter plekke en de omgevingssituatie bij de door verweerder te maken belangenafweging wel een rol spelen.
Daarnaast heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat het Paardenlandje geen ecologische verbindingsas vormt tussen Hageveld en het wandelbos Groenendaal, nu tussen Hageveld en het wandelbos Groenendaal een groot industrieterrein, een drukke weg en een woonwijk ligt.
2.13. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat uit het rapport van Oranjewoud van 1 juli 2004 blijkt dat er geen onoverkomelijke bezwaren bestaan tegen verlening van de kapvergunning. Oranjewoud beveelt wel aan het areaal bos uit te breiden. Aan deze aanbeveling is reeds uitvoering gegeven door het college Hageveld. De uitbreiding komt ten noorden van het landgoed en bedraagt 5166 m2. Dit compenseert ruimschoots het te kappen gedeelte. Daarnaast is afgesproken dat de gemeente voor € 20.000,- aan bomen op het landgoed zal bijplanten als herplant voor de gekapte bomen.
2.14. Eisers stellen dat de aanplant van nieuwe bomen voor een bedrag van € 20.000,- het verlies van natuurwaarde nooit kan compenseren. Ten aanzien hiervan overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Blijkens het rapport van Oranjewoud van 1 juli 2004 is de begroeiing in de houtwal matig waardevol, zodat het verlenen van een kapvergunning logisch lijkt. De bosstrook maakt echter, ongeacht de waarde van de beplanting, deel uit van het achterliggende bosgebied. Indien kap plaats vindt, verdient het de voorkeur, aldus voormeld rapport, compensatie plaats te laten vinden door uitbreiding van het bosareaal van Hageveld, grenzend aan het bestaande bos. Verweerder heeft aangegeven dat reeds een uitbereiding van het bosareaal van Landgoed Hageveld met een oppervlakte van 4155 m2 wordt gerealiseerd. De te kappen bomen tussen het Paardenlandje en de toegangsweg van het Landgoed zijn volgens voormeld rapport weinig waardevol en compensatie hiervoor is niet nodig. Hoewel in het rapport wordt aangegeven dat de twee essenstoven moeilijk vervangbaar zijn, is van een aanbeveling deze niet te kappen geen sprake. Anders dan eisers wellicht menen, strekt compensatie niet zover dat de op het Paardenlandje met de kap van de bomen verdwijnende waarden in de zin van artikel 4.5.3a, eerste lid, APV in geheel gelijke vorm elders gerealiseerd moeten worden. Het streven is naar, indien compensatie nodig is, het realiseren van gelijkwaardige waarden.
2.15. Eisers betogen dat de kap van de bomen prematuur is en wellicht onnodig, omdat de bouwvergunningen voor de chemische wasserij en de brandweerkazerne nog niet onherroepelijk zijn. In dat geval zijn de belangen van eisers om de bomen te behouden onevenredig groter dan de belangen bij uitvoering, die immers ook op een andere manier verwezenlijkt kunnen worden. Dit betoog faalt. Verweerder is niet verplicht te wachten met de afgifte van een kapvergunning tot de bouwvergunningen voor de chemische wasserij en de brandweerkazerne onherroepelijk zijn. Nu ten tijde van het bestreden besluit reeds een bouwvergunning voor de wasserij was verleend en aan het bestreden besluit voorts de voorwaarde is verbonden dat van de kapvergunning geen gebruik mag worden gemaakt zolang geen bouwvergunning voor de brandweerkazerne is verleend, kan reeds hierom niet geoordeeld worden dat verweerder door thans een kapvergunning te verlenen onzorgvuldig of onrechtmatig heeft gehandeld.
2.16. De overige grieven van eisers, die zien op bepalingen uit het bestemmingsplan, kunnen niet tot een andere conclusie leiden. Of er sprake is van bouw in strijd met het bestemmingsplan, is immers een vraag die in het kader van de afgegeven bouwvergunning aan de orde kan komen, maar geen rol kan spelen, gezien voormelde artikelen in de APV, bij de vraag of de kapvergunning verleend kon worden.
2.17. Nu, gelet op het vorenstaande, ter zitting wel een voldoende kenbare en draagkrachtige motivering is gegeven en deze motivering, gelet op het vorenstaande, het bestreden besluit kan dragen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
2.18. Gegeven de gegrondverklaring van het beroep en het in stand laten van de rechtsgevolgen bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
3.1. verklaart het beroep gegrond;
3.2. vernietigt het bestreden besluit van 22 juli 2004;
3.3. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
3.4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5. gelast dat de gemeente Heemstede het door eisers betaalde griffierecht ad € 273,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Keulemans, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Deze uitspraak betreft zowel het verzoek om voorlopige voorziening als de bodemzaak. Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open. Wel kan hoger beroep worden ingesteld tegen deze uitspraak voor zover dat ziet op de bodemzaak, door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van deze uitspraak door de griffier.