
Jurisprudentie
AR2468
Datum uitspraak2004-09-21
Datum gepubliceerd2004-09-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01793/03 H
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01793/03 H
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herzieningsaanvrage. De stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat de pasfoto in het paspoort van de aanvraagster bij de verlenging daarvan in 1999 door de Franse autoriteiten is aangebracht, wordt weersproken door bij die autoriteiten door de A-G ingewonnen inlichtingen.
Uitspraak
21 september 2004
Strafkamer
nr. 01793/03 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 22 juli 2002, nummer 15/056005-02, ingediend door mr. A.E.M. Röttgering, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats] (Frankrijk).
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van "in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het vervalst is" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De raadsvrouwe van de aanvraagster heeft de aanvrage ter terechtzitting van de Hoge Raad van 25 mei 2004 mondeling toegelicht.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. Uit de stukken van het geding volgt (a) dat de aanvraagster op 5 januari 2002 op de luchthaven Schiphol is aangehouden ter zake van het misdrijf van art. 231 Sr nadat opsporingsambtenaren aldaar bij controle van haar paspoort hadden vastgesteld dat het sporen van vervalsing vertoonde, hierin bestaande dat de pasfoto, in strijd met de voorschriften, niet onder een folielaagje was aangebracht terwijl de afdruk van een zogenaamd droogstempel niet op de pasfoto doorliep, en (b) dat zij te dier zake door de Politierechter is veroordeeld bij het vonnis waarvan herziening is gevraagd.
4.3. De aanvrage berust op de stelling dat er sprake is van een omstandigheid als onder 4.1 vermeld. Daartoe wordt, naar de kern bezien, aangevoerd dat de hiervoor onder 4.2 bedoelde pasfoto bij gelegenheid van de verlenging van het paspoort in 1999 door de Franse autoriteiten (de Préfecture de la Loire) is aangebracht, zodat niet gezegd kan worden dat de aanvraagster redelijkerwijs moest vermoeden dat het paspoort vals of vervalst was.
4.4. Naar aanleiding van de aanvrage is op verzoek van de Advocaat-Generaal desgevraagd door de Préfecture de la Loire bij brief van 23 februari 2004 nadere informatie verstrekt. Deze brief houdt - voorzover hier van belang - in dat de verlenging van het paspoort van de aanvraagster op 12 maart 1999 is verwezenlijkt door middel van een schriftelijke aantekening in het paspoort inzake de nieuwe geldigheidsduur van het document en dat de oorspronkelijke pasfoto toen niet is vervangen.
4.5. Het te dezen ingestelde onderzoek geeft derhalve geen steun aan de stelling waarop de aanvrage berust. Het aangevoerde kan dus niet worden aangemerkt als een omstandigheid die het onder 4.2 bedoelde ernstige vermoeden doet ontstaan. De aanvrage is dus ongegrond en moet ingevolge art. 468 Sv worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.L.M. Urlings, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 21 september 2004.
Mr. Urlings is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

