Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2502

Datum uitspraak2004-09-13
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405872/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 9 juni 2004, kenmerk wmb13267, heeft verweerder aan verzoekster met toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, en paragraaf 1.9 van bijlage 2 van het Besluit glastuinbouw (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld met betrekking tot de inrichting op het perceel Herenwerf 52 te Maasland. Dit besluit is op 17 juni 2004 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200405872/1. Datum uitspraak: 13 september 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "VES Agro B.V.", gevestigd te Maasland, verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 9 juni 2004, kenmerk wmb13267, heeft verweerder aan verzoekster met toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, en paragraaf 1.9 van bijlage 2 van het Besluit glastuinbouw (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld met betrekking tot de inrichting op het perceel Herenwerf 52 te Maasland. Dit besluit is op 17 juni 2004 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 13 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 augustus 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door W. Wisse, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door A.C. Cuperus en B.G.J. Lobée, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [partij 1] en [partij 2], omwonenden, daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit kan het bevoegd gezag onder meer nadere eisen stellen met betrekking tot de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken waarop paragraaf 1.9 van bijlage 2 betrekking heeft, indien dat bijzonder is aangewezen in het belang van de bescherming van het milieu.    Ingevolge paragraaf 1.9 van bijlage 2 van het Besluit worden, voorzover de voorschriften van dit besluit niet of in onvoldoende mate voorzien in een toereikende bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die de inrichting kan veroorzaken, die gevolgen voorkomen of voorzover voorkomen niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt. 2.2.    De bij het bestreden besluit opgelegde nadere eis luidt als volgt: “Het is niet toegestaan om radio’s en andere geluidsveroorzakers zoals signalering van onderbreking van werkzaamheden zodanig te gebruiken dat het hoorbaar is in de tuinen van derden.” 2.3.    Verzoekster acht de bovengenoemde nadere eis onredelijk, aangezien het radiogeluid en de signalering van onderbreking van werkzaamheden deel uitmaken van haar bedrijfsactiviteiten en in het Besluit reeds voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot de van haar inrichting afkomstige geluidbelasting. Verder acht zij de nadere eis onduidelijk nu hierin onder meer niet is opgenomen wat het van de radio en de signalering afkomstige geluid mag bedragen. Verzoekster voegt hieraan toe dat de signalering slechts ongeveer acht seconden per dag wordt gebruikt. 2.3.1.    Verweerder heeft de bovengenoemde nadere eis gesteld vanwege de ligging van de inrichting in een landelijke omgeving en vanwege de aanwezigheid van het natuurmoment “Oosterschelde-buitendijks” in de nabijheid van de inrichting. 2.3.2.    De Voorzitter overweegt dat, gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De Voorzitter merkt op dat de bovengenoemde nadere eis niet zodanig onduidelijk is dat reeds om die reden een voorlopige voorziening moet worden getroffen. De Voorzitter is van oordeel dat ook in hetgeen voor het overige door verzoekster is aangevoerd geen aanleiding is gelegen om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat verzoekster ter zitting heeft verklaard aan de eis dat het geluid buiten de inrichting niet hoorbaar mag zijn, te kunnen voldoen. Voorts heeft verzoekster ter zitting te kennen gegeven dat zij er geen bezwaar tegen heeft om de behandeling van haar bezwaar af te wachten, nu verweerder heeft aangegeven nog inhoudelijk op haar bezwaren te zullen ingaan en de nadere eis als gevolg hiervan mogelijk zal worden gewijzigd. 2.4.    Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening af. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Beekhuis    w.g. Sparreboom Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2004 195-353.