Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2519

Datum uitspraak2004-09-22
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402736/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 23 november 2001 is namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) een verzoek van appellante om huursubsidie over de periode van 1 juli 2001 tot 1 juli 2002 afgewezen.


Uitspraak

200402736/1. Datum uitspraak: 22 september 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 19 februari 2004 in het geding tussen: appellante en de Staatssecretaris (thans: de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. 1.    Procesverloop Bij besluit van 23 november 2001 is namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) een verzoek van appellante om huursubsidie over de periode van 1 juli 2001 tot 1 juli 2002 afgewezen. Bij besluit van 14 januari 2002 heeft de Staatssecretaris het besluit van 23 november 2001 gewijzigd en het verzoek van appellante om huursubsidie over de periode 1 juli 2001 tot en met 31 juli 2001 wederom afgewezen. Bij besluit van 26 maart 2003 heeft het Hoofd van de Unit Correspondentie op last van de Directeur-Generaal Wonen voor de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 26 mei 2004 heeft de Minister van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2004, waar appellante in persoon en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R. Vrijman, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij uitspraak van 25 februari 2004, in zaak no. 200303658/1, heeft de Afdeling geoordeeld dat de Regeling ondermandaat DGVH zich niet verdraagt met de daaraan op grond van artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te stellen eisen en dat deze regeling daarom onverbindend is. De Regeling ondermandaat DGW (Stcrt. 2002, nr. 32), op grond waarvan het Hoofd van de Unit Correspondentie het besluit op bezwaar van 26 maart 2003 heeft genomen, bevat een gelijkluidende tekst en is derhalve evenzeer onverbindend. Gelet hierop is dit besluit onbevoegdelijk genomen, en had het door de rechtbank reeds om die reden moeten worden vernietigd. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Nu de Minister bij brief van 28 juni 2004 heeft verklaard dat hij het besluit geheel voor zijn rekening neemt en dit besluit is genomen door een ambtenaar die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is, kan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven als de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. 2.2.    Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Huursubsidiewet wordt geen huursubsidie toegekend als de huurder van een woning naar het oordeel van de Minister, op het tijdstip dat de huur ingaat, het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een andere woning die beter past bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden.    Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het eerste lid slechts worden toegepast nadat burgemeester en wethouders door de Minister in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen. Bij algemene maatregel van bestuur kan nader worden bepaald: a. in welke gevallen een zodanig advies in ieder geval moet worden uitgebracht, ook zonder dat daartoe een verzoek is gedaan en b. op welke wijze burgemeester en wethouders aan hun adviestaak uitvoering geven.    Ingevolge het derde lid van dit artikel volgt de Minister in zijn besluit het advies van burgemeester en wethouders, behoudens de mogelijkheid tot afwijking van een voor de huurder negatief advies in uitzonderlijke gevallen. 2.3.    Appellante heeft een verzoek ingediend om huursubsidie voor de periode van 1 juli 2001 tot 1 juli 2002 voor de woning aan de [locatie 1] te [plaats], alwaar zij per maart 1998 is ingetrokken. Vast staat dat zij per augustus 2001 is verhuisd naar de woning aan de [locatie 2] te [plaats] Dit heeft als gevolg dat enkel de huursubsidie over de maand juli 2001 nog aan de orde is. 2.4.    Appellante heeft in hoger beroep – zakelijk samengevat – aangevoerd dat al vanaf het moment dat zij de woning aan de [locatie 1] te [plaats] ging bewonen, artikel 12, derde lid, van de Huursubsidiewet toegepast had moeten worden. Reeds toen had appellante haar nadelige en schrijnende situatie bekend gemaakt. Naar haar stellen heeft de Minister deze bepaling al die tijd ten onrechte niet toegepast. Zij verzoekt dan ook dat dit artikel alsnog wordt toegepast vanaf maart 1998 tot het moment dat zij verhuisde naar de woning aan de [locatie 2] te [plaats]. Voorts is volgens appellante het advies van het college van burgemeester en wethouders, waarop de Minister eerdere weigeringen om huursubsidie te verlenen heeft gebaseerd, niet deugdelijk. De Minister had, aldus appellante, opnieuw om advies moeten vragen. 2.5.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 31 oktober 2001, in zaak no. 200101514/1, het oordeel van de rechtbank dat uitsluitend bijzondere omstandigheden de Staatssecretaris kunnen nopen tot afwijking van het advies van het college van burgemeester en wethouders omtrent de passendheid van de woning, en dat daarvan in het geval van appellante geen sprake is, bevestigd. 2.6.    Hetgeen appellante in deze procedure naar voren heeft gebracht komt neer op een herhaling van hetgeen zij in bovengenoemde procedure heeft aangevoerd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen wordt de passendheid uitsluitend beoordeeld naar het moment dat de woning wordt betrokken en wordt dit niet bij een nieuw subsidievak opnieuw beoordeeld. Alleen bij zeer bijzondere gewijzigde omstandigheden kan de passendheid opnieuw worden beoordeeld. De door appellante genoemde omstandigheden zijn reeds bij de Afdeling aan de orde geweest in het kader van bovengenoemde zaak, en hebben niet tot een voor appellante gunstig resultaat geleid. Omdat appellante geen nieuwe of gewijzigde omstandigheden aanvoert ziet de Afdeling evenals de rechtbank ook thans geen grond voor het oordeel dat sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de Minister krachtens artikel 12, derde lid, van de Huursubsidiewet van het advies van het college van burgemeester en wethouders omtrent de passendheid van de woning zou moeten afwijken. Evenmin was er aanleiding voor de Minister om opnieuw om advies te vragen.    Dit leidt tot de conclusie dat de inhoud van de beslissing op bezwaar van 26 maart 2003 de rechterlijke toetsing kan doorstaan. 2.7.    Het hoger beroep is gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.1 is overwogen gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. De beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. 2.8.    De Minister dient op na te melden wijze in de proceskosten in beroep en hoger beroep te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 19 februari 2004, AWB 03/559; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 maart 2003, Bopa Pas_24/AJBZ/532; V.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; VI.    veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 47,22; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer); VII.    gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 31,00 + € 205,00 = € 236,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens    w.g. Groenendijk Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2004 164-421.