
Jurisprudentie
AR2531
Datum uitspraak2004-09-22
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402142/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402142/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 juli 2003, kenmerk 2003.2589, heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om met bestuurlijke handhavingsmiddelen op te treden tegen een door [eigenaar] gedreven inrichting voor het onderhoud en herstel van auto’s op het perceel [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200402142/1.
Datum uitspraak: 22 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2003, kenmerk 2003.2589, heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om met bestuurlijke handhavingsmiddelen op te treden tegen een door [eigenaar] gedreven inrichting voor het onderhoud en herstel van auto’s op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 3 februari 2004, kenmerk 2003.4167, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 maart 2004, bij de Raad van State op dezelfde datum ingekomen, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 april 2004.
Bij brief van 8 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder en [eigenaar]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2004, waar appellanten, in persoon, en bijgestaan door mr. R.H. Ebbeng, advocaat te Veldhoven, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. L.L.W. Peeters, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [eigenaar], bijgestaan door mr. E.J.M.J.J. Houben, gemachtigde, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat de inrichting van [eigenaar] valt onder het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit).
2.2. Appellanten hebben bij brief van 16 mei 2003 een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ingediend, omdat zij stellen geurhinder te ondervinden van verfspuitwerkzaamheden die worden uitgevoerd binnen de inrichting van [eigenaar]. Zij menen dat deze werkzaamheden in strijd met voorschrift 2.3.1 van de bijlage bij het Besluit niet plaatsvinden onder de omstandigheden die in dit voorschrift worden genoemd.
2.3. In voorschrift 2.3.1 van de bijlage bij het Besluit is bepaald dat verfspuitwerkzaamheden of antiroestbehandelingen waarbij verf of antiroestmiddel met een nevelspuit worden opgebracht, plaatsvinden in een speciaal daarvoor bestemde ruimte of deel van een ruimte, nabij een spuitwand, in een spuitkast, boven een spuitvloer of in een open of gesloten spuitcabine. Het aflakken vindt plaats in een gesloten spuitcabine. Spuitnevel en dampen die vrijkomen bij verfspuitwerkzaamheden of antiroestbehandelingen, worden afgezogen.
2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat binnen de inrichting verfspuitwerkzaamheden plaatsvinden. Deze bestaan uit het aanbrengen van primer en grondlak op beschadigde delen van auto’s. Deze werkzaamheden vinden plaats zonder dat de voorzieningen die in voorschrift 2.3.1 van de bijlage bij het Besluit zijn genoemd, zijn getroffen. Het standpunt van verweerder dat dit voorschrift niet werd overtreden en dat hij daarom niet bevoegd was om handhavend op te treden, is derhalve onjuist. Aan het voorgaande kan niet afdoen dat de verfspuitwerkzaamheden op slechts zeer incidentele basis – ongeveer 24 uur per jaar – geschieden. De te treffen voorzieningen, die in voorschrift 2.3.1 zijn genoemd, zijn immers niet afhankelijk gesteld van de duur van de verfspuitwerkzaamheden. Het bestreden besluit berust daarom op een onzorgvuldige voorbereiding en op een ondeugdelijke motivering en dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6. Verweerder dient op de hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De door appellanten opgegeven kosten voor uittreksels uit openbare registers zijn niet gespecificeerd en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas van 3 februari 2004, kenmerk 2003.4167;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 779,36, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Horst aan de Maas te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de gemeente Horst aan de Maas aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.I. van Koten, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Koten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2004
255-361.