Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2539

Datum uitspraak2004-06-22
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0300515/BR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij inleidende dagvaarding hebben geïntimeerden de 5 gezamenlijk erfgenamen van [Erflater 1] en [Erflater 2] gedagvaard, stellende dat zij huurders zijn van hotel '[naam Hotel]' te [plaats], en stellende dat de 5 gezamenlijke erfgenamen verhuurders zijn. Inzet van het geding vormen - kort gezegd - onderhoudswerkzaamheden en betaling van een aantal geldbedragen betrekkelijk tot de huurovereenkomst.


Uitspraak

typ. MBR/MB rolnr. C0300515/BR ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH, zevende kamer, van 22 juni 2004, gewezen in de zaak van: 1. [APPELLANTE SUB 1], wonende te [plaats], 2. [APPELLANT SUB 2], wonende te [plaats], 3. [APPELLANT SUB 3], wonende te [plaats], 4. [APPELLANT SUB 4], wonende te [plaats], appellanten bij exploot van dagvaarding van 14 april 2003, advocaat: mr. P.J.C.D. van Dijk, oorspronkelijk optredende namens de vier appellanten, maar thans niet meer voor appellant sub 4, appellanten sub 1 tot en met 3 worden hierna genoemd: [appellanten], procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven, tegen: 1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1], en 2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2], beiden wonende te [plaats], geïntimeerden bij gemeld exploot, procureur: mr. L.R.G.M. Spronken, op het hoger beroep tegen het onder rolnummer 221411-Cv-02/1058 door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Tilburg gewezen vonnis van 15 januari 2003 tussen geïntimeerden als eisers in conventie, tevens verweerders in voorwaardelijke reconventie, en de vijf gezamenlijke erfgenamen (dit zijn de vier appellanten en geïntimeerde sub 1) van de op 29 juni 1994 overleden mevrouw [Erflater 1} en van de op 11 november 2000 overleden mevrouw [Erflater 2] als gedaagden in conventie, tevens eisers in voorwaardelijke reconventie. 1. Het verloop van het geding in eerste aanleg Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2. Het verloop van het geding in hoger beroep 2.1. In de appeldagvaarding hebben appellanten sub 1 tot en met 4 gevorderd het vonnis waarvan beroep te vernietigen en geïntimeerden niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen en in voorwaardelijke reconventie (kort gezegd) primair te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst van 22 november 1994 nietig is en subsidiair die overeenkomst te ontbinden. 2.2. Bij memorie van grieven hebben [appellanten] zich erover beklaagd (a) dat de zaak in conventie in eerste aanleg niet is geschorst en (b) dat geïntimeerden in hun vorderingen in conventie ontvankelijk zijn verklaard. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep in reconventie op grond van de niet-ontvankelijkheid van eisers in eerste aanleg in conventie, met terugverwijzing in conventie en reconventie. 2.3. Aan appellant sub 4 is ter rolle van 8 juli 2003 een akte-niet-dienen verleend. 2.4. Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden. 2.5. [appellanten] hebben een akte genomen; geïntimeerden een antwoordakte. 2.6. Partijen hebben daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep Voor de inhoud van de klachten en de toelichting daarop verwijst het hof naar de appeldagvaarding en de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. 4.1.1. Bij inleidende dagvaarding hebben geïntimeerden de 5 gezamenlijk erfgenamen van [Erflater 1] en [Erflater 2] gedagvaard, stellende dat zij huurders zijn van hotel '[naam Hotel]' te [plaats], en stellende dat de 5 gezamenlijke erfgenamen verhuurders zijn. Inzet van het geding vormen - kort gezegd - onderhoudswerkzaamheden en betaling van een aantal geldbedragen betrekkelijk tot de huurovereenkomst. 4.1.2. In voorwaardelijke reconventie, namelijk voor het geval geïntimeerden in eerste aanleg ontvankelijk zijn, hebben appellanten sub 1 tot en met 4 gevorderd te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst van 22 november 1994 nietig is, subsidiair die overeenkomst te ontbinden wegens toerekenbare tekortkomingen. 4.1.3. In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter in conventie een comparitie van partijen gelast en in reconventie de vorderingen afgewezen. 4.2. De ontvankelijkheid en de omvang van het hoger beroep. 4.2.1. Partijen hebben gedebatteerd over de vraag of het geding in eerste aanleg door het instellen van het hoger beroep is geschorst. [appellanten] hebben die vraag positief beantwoord. Uit dit debat blijkt mede dat partijen van mening verschillen over de omvang van het hoger beroep. Deze discussie is een gevolg van de aard van beslissing van de kantonrechter: in conventie een tussenvonnis nadat in de overwegingen een aantal eindbeslissingen zijn genomen maar die niet tot uitdrukking zijn gebracht in het dictum en in reconventie een eindvonnis, dat wil zeggen met in het dictum gegeven beslissingen op hetgeen was gevorderd. 4.2.2. Uit de memorie van grieven blijkt dat de kantonrechter het geding niet heeft geschorst en in zijn vonnis van 14 mei 2003 heeft overwogen: (...) immers, het vonnis in conventie bevat in de overwegingen weliswaar voor de Kantonrechter bindende eindbeslissingen, maar is geen deelvonnis omdat het in het dictum geen einde maakt aan enig deel van het gevorderde, terwijl het vonnis niet de mogelijkheid van dadelijk en afzonderlijk Hoger Beroep heeft opengesteld. Kennelijk in het voetspoor van deze overweging hebben geïntimeerden betoogd dat [appellanten] niet ontvankelijk zijn in hun hoger beroep voor zover gewezen in conventie. 4.2.3. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Tegen een (tussen)vonnis waarin in het dictum alleen een comparitie van partijen wordt gelast staat geen tussentijds hoger beroep open, ook niet als deze beslissing berust op bindende eindbeslissingen in de overwegingen, zulks tenzij de (kanton)rechter anders heeft bepaald. Is er in het (tussen)vonnis naast een comparitie van partijen tevens beslist op hetgeen is gevorderd en is die beslissing in het dictum tot uitdrukking gebracht - zodanig vonnis wordt een deelvonnis genoemd - dan dient niet alleen aanstonds (binnen de appeltermijn) hoger beroep te worden ingesteld van het vonnis voor zover dat zich richt tegen het niet-interlocutoire gedeelte van het dictum, maar tevens tegen het interlocutoire gedeelte. Aldus is beslist in HR 23 januari 2004, RvdW 2004/20 en JBPr 2004/22. Naar het oordeel van het hof is deze jurisprudentie ook van toepassing, en dient aanstonds hoger beroep te worden ingesteld tegen het interlocutoire gedeelte van een deelvonnis, indien - zoals hier - dat interlocutoire gedeelte betrekking heeft op de conventie en het niet-interlocutoire gedeelte betrekking heeft op de reconventie. Ook in dat geval geldt immers, wat de Hoge Raad onwenselijk oordeelt, dat anders de berechting van met elkaar samenhangende vorderingen zou worden gesplitst. En dat de conventie en reconventie in de onderhavige zaak onlosmakelijk met elkaar samenhangen is evident. 4.2.4. De conclusie is dat het hoger beroep, met name voor zover zich dat uitstrekt tot de conventie, ontvankelijk is. Het beroep van geïntimeerden op de niet-ontvankelijk-heid van [appellanten] in het hoger beroep in conventie, wordt dan ook verworpen. 4.2.5. Ingevolge artikel 350 Rv schorst het instellen van hoger beroep de tenuitvoerlegging van het vonnis dat niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Onder de tenuitvoerlegging wordt mede begrepen de voortzetting van de zaak in eerste aanleg (exécution par suite d'instance). Dit is ook het geval met betrekking tot de gelaste comparitie in de hier aan de orde zijnde situatie dat hoger beroep wordt ingesteld van een vonnis waarin in conventie een comparitie is gelast en in reconventie de vordering is afgewezen. 4.2.6. Ten overvloede merkt het hof nog het volgende op. In punt 10 van de memorie van grieven hebben [appellanten] zich het recht voorbehouden om na de einduitspraak in conventie nogmaals te appelleren tegen het thans bestreden vonnis en hebben uit dien hoofden hun beroep beperkt. Nu [appellanten] tegen het (tussen)vonnis hebben geappelleerd (uitdrukkelijk zowel in conventie als in reconventie), kunnen zij niet meer ten tweede male van hetzelfde tussenvonnis appelleren ter gelegenheid van het eindvonnis of een later tussenvonnis. Deze regel geldt overigens niet voor geïntimeerden. Zie Snijders-Wendels, Civiel appel, 2003, nr. 50 en de daar genoemde jurisprudentie. 4.2.7. Nu [appellanten] zich in hoger beroep uitsluitend keren tegen hetgeen de kantonrechter in de punten 32 tot en met 35 van het vonnis van 15 januari 2003 heeft overwogen ten aanzien van de ontvankelijkheid van geïntimeerden in hun vorderingen in eerste aanleg, is het hoger beroep tot dit geschil beperkt. Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen heeft de beslissing van het hof gevolgen voor zowel de conventie als de reconventie. 4.3. De ontvankelijkheid van geïntimeerden in eerste aanleg. 4.3.1. In de conclusie van antwoord in conventie en van voorwaardelijke eis in reconventie hebben [appellanten] een beroep gedaan op het feit dat in de testamenten van beide overleden zusters {Erflater 1] en [Erflater 2] is bepaald: Ik benoem tot uitvoerder van mijn uiterste wilbeschikkingen, beredderaar van mijn boedel en bestuurder van mijn lijkbezorging, met alle rechten welke aan die betrekking kunnen worden verbonden, speciaal het recht van bezit van mijn nalatenschap, een en ander totdat hij als zodanig door de erfgenamen zal zijn gedechargeerd: mijn neef Henk de Bes. [appellanten] hebben gesteld dat [appellant sub 2] (appellant sub 2) niet als executeur-testamentair is gedagvaard (de dagvaarding is wel aan hem uitgereikt overeenkomstig artikel 53 sub b Rv). De vorderingen in conventie kunnen, zo werd gesteld, uitsluitend worden gericht tegen de boedelberedderaar en niet tegen de erven. 4.3.2. De kantonrechter heeft in rov. 34 overwogen: De vorderingen van eisers in conventie strekken tot voldoening uit de nalatenschappen van de dames [erflater1] en [erflater 2], welke nalatenschappen, zoals eisers in conventie met recht stellen, afgescheiden vermogens - hierna: de boedel - vormen. De actie van eisers in conventie richt zich dan ook niet tegen de individuele erfgenamen - die, behoudens de executeur-testamentair, inderdaad niet bevoegd zijn de boedel te binden - maar tegen de boedel. Dat alleen de executeur bevoegd is de boedel te binden, doet niet af aan de ontvankelijkheid van eisers in conventie tegen de, door de executeur, vertegenwoordigde boedel, te meer nu de executeur zelf een der erfgenamen is, in rechte verschenen is, er één gezamenlijk verweer gevoerd wordt en het de rechter is die met zijn beslissing de boedel al dan niet zal binden. 4.3.3. Het hof stelt voorop dat de inzet van dit geding betreft de uitvoering van een huurovereenkomst, derhalve verbintenisrechtelijke aanspraken, geen goederenrechtelijke aanspraken (in het bijzonder niet een aanspraak tot veroordeling van de boedel tot voldoening uit de boedel). Door partijen is niet betwist dat de vijf erfgenamen de enige erfgenamen zijn. Ingevolge het bepaalde in artikel 7A:1611 (oud) BW is de huurovereenkomst niet teniet gegaan door het overlijden van de zusters [erflaters] en zijn de (vijf) erfgenamen, als rechtsopvolgers onder algemene titel thans de verhuurders. Weliswaar is deze bepaling van regelend recht, maar voor een hotel (een zogenaamde artikel 7A:1624 (oud), thans 7:290 BW-bedrijfsruimte) is afwijking alleen mogelijk met toestemming van de kantonrechter. Van zodanige toestemming is niet gebleken. De vorderingen uit hoofde van de huurovereenkomst betreffen verbintenissen die geldend kunnen worden gemaakt tegen de verhuurders, en dit zijn de individuele erfgenamen. Zodanige vordering raakt (het vermogen van) de individuele erfgenamen en niet alleen het vermogen dat oorspronkelijk tot de nalatenschap behoorde. Dit kan alleen anders zijn als de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving zou zijn aanvaard. Dat dit is gebeurd, door één of meer van de erfgenamen, is niet gesteld of gebleken. Anders dan kantonrechter tot uitgangspunt neemt is de vordering in conventie dus niet beperkt tot voldoening uit alleen de nalatenschappen. Dat oorspronkelijk eisers, thans geïntimeerden, hetzelfde (onjuiste) standpunt vertolkten, maakt dit niet anders. (Uiteraard staat het geïntimeerden vrij voor de eventuele executie alleen de boedel aan te spreken, maar zij zijn daartoe niet verplicht. Ook is bijvoorbeeld denkbaar dat zij hun vorderingen compenseren met toekomstige huurpenningen.) 4.3.4. De stelling van [appellanten] dat de vordering tot het verrichten van onderhoud en tot betaling van sommen geld uit hoofde van de huurovereenkomst zich alleen kan richten tegen de executeur-testamentair (die de enige is die de boedel rechtens kan binden) is derhalve onjuist. Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van eisers in eerste aanleg op deze grond wordt derhalve verworpen. 4.3.5. Het hof merkt nog op dat, hoewel de achterliggende geschillen betrekking hebben op de verdeling van de nalatenschappen of de voldoening van geldsommen uit de nalatenschappen (deze kwesties worden aangestipt in de punten 5 tot en met 7 van de inleidende dagvaarding), deze verdeling niet de inzet vormt van dit geding (welke vordering bovendien tot de competentie van de handelskamer van de rechtbank zou behoren en niet tot die van de kantonrechter). 4.3.6. In de conclusie van antwoord en van voorwaardelijke eis in reconventie is in punt 2 nog een tweede reden voor niet-ontvankelijkheid aangevoerd. Gesteld wordt dat, nu eiser sub 1 (geïntimeerde sub 1) zich heeft gedagvaard als gezamenlijk mede-erfgenaam, hij 'ook zelf zal moeten aanvaarden dat uitsluitend de executeur-testamentair deze vermeende verplichtingen namens de vijf erfgenamen zal moeten verrichten'. 4.3.7. Het hof deelt dit standpunt niet. Geïntimeerden hebben appellanten in hun kwaliteit van verhuurders doen dagvaarden. Als deze actie leidt tot een veroordeling van de gezamenlijke erfgenamen dan zijn zij elk gehouden aan die veroordeling te voldoen (artikel 6:6 BW). De wijze waarop de erfgenamen onderling draagplichtig zijn, betreft een kwestie welk geen onderdeel vormt van het thans te beslechten geschil. 4.4. De conclusie is dan dat de kantonrechter - zij het op andere gronden - terecht eisers in eerste aanleg ontvankelijk heeft geoordeeld, zodat de grief faalt en het bestreden vonnis - zowel in conventie als in reconventie - bekrachtigd moet worden. Appellanten sub 1 tot en met 4 zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de kosten worden veroordeeld. 5. De uitspraak Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt appellanten sub 1 tot en met 4 in de kosten van dit hoger beroep tot op heden begroot op € 205,- voor vast recht en op € 1.156,50 voor salaris procureur, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de dag der voldoening; verwijst de zaak naar de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Tilburg, voor verdere afdoening van de zaak in conventie. Dit arrest is gewezen door de mrs. Van Etten, Drijkoningen en Den Hartog Jager en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 juni 2004.