Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2548

Datum uitspraak2003-10-14
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0200457/RO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Financieringsvoorbehoud in koopovereenkomst woning. Tussenvonnis. Beantwoording vragen hof.


Uitspraak

typ. JZ rolnr. C0200457/RO ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH, zevende kamer, van 14 oktober 2003, gewezen in de zaak van: 1. [APPELLANT SUB 1], wonende te [plaats], 2. [APPELLANTE SUB 2], wonende te [plaats], appellanten bij dagvaarding van 20 maart 2002, procureur: mr. P.C.M. van der Ven, tegen: [GEÏNTIMEERDE], wonende te [plaats], geïntimeerde, procureur: mr. A.T.L. van Zandvoort, op het hoger beroep tegen de door de rechtbank te Roermond gewezen tussenvonnissen van 12 oktober 2000 en 19 december 2000 en het eindvonnis van 20 december 2001 tussen appellanten, hierna ook [appellant], als gedaagden en geïntimeerde, hierna ook [geïntimeerde], als eiseres. ---------------------------------------------------------- 1. Het geding in eerste aanleg (rolnr. 39032 HAZA 00-409) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en de daarin genoemde stukken. 2. Het geding in hoger beroep Dit blijkt uit de volgende processtukken: - de dagvaarding in hoger beroep; - de memorie van grieven met acht grieven en een produktie; - de memorie van antwoord. 3. De gronden van het hoger beroep Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1 Appellanten geven in de memorie van grieven uitdrukkelijk aan dat het appel de strekking heeft de zaak in volle omvang aan het oordeel van het hof te onderwerpen. Het hof zal de grieven daarom gezamenlijk behandelen. 4.2. Na vermindering van eis vordert [geïntimeerde] van [appellant] f. 35.534,04 met nevenvorderingen. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van f. 14.750,- vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. 4.3. Het hof stelt de volgende feiten vast. Op 14 oktober 1997 verkocht [geïntimeerde] aan [appellant] twee recreatiewoningen gelegen aan de [straatnaam] [huisnummer] en [huisnummer] te [plaats]. De koop is tot stand gekomen door bemiddeling van de LVM-makelaar [naam makelaar] die bevoegd namens [geïntimeerde] optrad. In de kop van de overeenkomst staat voorgedrukt: "LVM Landelijke Makelaars Vereniging". De inhoud van de overeenkomst is gelijk aan de conceptovereenkomst van de Landelijke Makelaars Vereniging voor de koop van woningen, zij het dat de ontbindende voorwaarde van financiering is doorgestreept (art. 6 van de overeenkomst). De overeenkomst bepaalt dat de levering dient plaats te vinden uiterlijk op 29 oktober 1997. Deze levering heeft niet plaatsgevonden, omdat [appellant] geen financiering kon krijgen voor de beide woningen. Art. 13 van de overeenkomst bepaalt, verkort weergegeven, dat, indien een van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig blijft in de nakoming van de overeenkomst, die partij een boete verbeurt van 10% van de koopsom, onverminderd het recht op verdere schadevergoeding. 4.4. [geïntimeerde] vordert op grond van art. 13 van de overeenkomst een boete van 10% van de koopsom, alsmede schadevergoeding. 4.5. [appellant] verweert zich allereerst met de stelling dat de koopovereenkomst gesloten is onder de ontbindende voorwaarde van financiering en dat die voorwaarde in werking is getreden, zodat zij niet gehouden is de gevorderde boete en schadevergoeding te betalen. In dit kader stelt zij onder meer dat makelaar [naam makelaar] als vertegenwoordiger van [geïntimeerde] niet voldaan heeft aan zijn mededelingsplicht bij het sluiten van de overeenkomst, met name ten aanzien van de ontbindende voorwaarde van financiering. [geïntimeerde] betwist dat de genoemde ontbindende voorwaarde is overeengekomen. Zij wijst onder meer op de tekst van de overeenkomst. 4.6. Om het verweer van [appellant] goed te kunnen beoordelen heeft het hof behoefte aan nadere informatie. Het zal de zaak daarom verwijzen naar de rol ten einde beide partijen in de gelegenheid te stellen tegelijkertijd de volgende vragen te beantwoorden. a. In zijn getuigenverklaring (p.v. van 13 april 2001) verklaart makelaar [naam makelaar] dat de familie [appellant] hem gezegd heeft dat de financiering van de aankoop reeds via een andere tussenpersoon akkoord was. [appellante sub 2] verklaart als getuige dat zij tegen makelaar [naam makelaar] gezegd heeft dat de woningen gefinancierd konden worden. Deze verklaringen geven het hof reden de volgende vraag te stellen: Heeft makelaar [naam makelaar] naar aanleiding van de mededeling van [appellant] - wat die ook precies heeft ingehouden - gevraagd aan [appellanten] of zij zeker wisten dat de financiering juridisch bindend was (zwart op wit stond of "hard" was) of dat de financiering in behandeling was bij een financier met een welwillende houding (zal wel lukken)? b. In diezelfde getuigenverklaring verklaart makelaar [naam makelaar] dat in de concept-koopovereenkomst art. 6 standaard was doorgehaald. Dit geeft het hof aanleiding tot de volgende vraag: Waarom is art. 6 van de concept-overeenkomst standaard doorgehaald? c. Heeft makelaar [naam makelaar] aan [appellanten] uitgelegd dat hij een boete van ruim f. 14.000,- plus schadevergoeding riskeerde als geen financieringsvoorbehoud in de overeenkomst werd opgenomen en niet 100% zeker was dat de financiering juridisch bindend was? d. Indien het antwoord op vraag c positief is: Is door de makelaar [naam makelaar] door middel van het stellen van controlevragen of anderszins nagegaan of [appellant] begrepen heeft dat, als geen financieringsvoorbehoud werd opgenomen, hij mogelijk de genoemde boete en schadevergoeding moest betalen indien niet 100% zeker was dat de financiering juridisch bindend was? Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde] de vragen a t/m d beantwoordt en [appellant] de vragen a, c en d. 4.7. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan. 5. De uitspraak Het hof: verwijst de zaak naar de rol van 25 november 2003 ten einde beide partijen tegelijkertijd in de gelegenheid te stellen bij akte de vragen te beantwoorden die het hof in r.o. 4.6 geformuleerd heeft; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. Sterk, Van Sandick en Welbedacht en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 oktober 2003.