
Jurisprudentie
AR2558
Datum uitspraak2004-09-07
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1251 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1251 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering van 80-100% naar een mate van 15% arbeidsongeschiktheid; de geselecteerde functies voor betrokkene geschikt geacht op de datum in geding.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1251 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. T.A.A.J.M. Weierink, destijds advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 3 februari 2003, nummer 02/780 WAO K1, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Bij brief van 24 september 2003 heeft mr. Weierink de Raad medegedeeld dat mr. J.T.R. Lucassen, advocaat te Venlo en kantoorgenoot van mr. Weierink, in het vervolg als gemachtigde zou optreden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 27 juli 2004, waar appellante is verschenen bij haar gemachtigde
mr. Lucassen en waar namens gedaagde is verschenen mr. J. Moor, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 17 juni 2002, verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen een besluit van 23 oktober 2001, waarbij de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering van appellante, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 24 december 2001 is ingetrokken omdat gedaagde haar met ingang van die datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van die wet aanmerkt.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is uiteengezet waarom de rechtbank zich met de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts geaccordeerde belastbaarheid van appellante heeft kunnen verenigen en waarom de rechtbank de voor appellante geselecteerde functies voor haar geschikt acht op de datum in geding.
De Raad dient thans de vraag te beantwoorden of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend. Hij kan zich met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel steunt, verenigen.
In hoger beroep is herhaald dat appellantes beperkingen in de belastbaarheid door de verzekeringsarts en de bezwaar- verzekeringsarts zijn onderschat. Er is van de zijde van appellante geen medische informatie overgelegd die voor dat standpunt steun kan bieden.
Al evenmin is medische informatie overgelegd die steun zou kunnen bieden voor het standpunt dat appellante op medische gronden niet in staat zou zijn gedurende een half uur per werkdag 1 minuut aaneengesloten boven schouderhoogte te werken.
Uit de beschikbare medische informatie, waaronder de inlichtingen die de huisarts heeft verstrekt, kan de Raad niet afleiden dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts met het stellen van genoemde beperking met betrekking tot het werken boven schouderhoogte de belastbaarheid van appellante hebben overschat.
Wat betreft die inlichtingen van de huisarts overweegt de Raad dat deze summier zijn maar dat weinig aannemelijk is dat de bezwaarverzekeringsarts na de uitvoerige brief met vraagstelling bij doorvragen meer informatie zou zijn verstrekt.
De Raad merkt nog op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen.
Aan de eigen, niet door de beschikbare medische gegevens gesteunde, mening van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat zij daaraan gehecht wil zien.
De aangevallen uitspraak is naar het oordeel van de Raad met juistheid gewezen; zij komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.W. Engelhart.

