
Jurisprudentie
AR2561
Datum uitspraak2004-07-06
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0301104/MA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0301104/MA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schuldvraag aanrijding.
Uitspraak
typ. MBR/MB
rolnr. C0301104/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 6 juli 2004,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats] (D),
appellant,
procureur: mr. Ph.C.M. van de Ven,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE LIMBURG,
zetelende te Maastricht,
geïntimeerde,
procureur mr. J.E. Benner,
in het bij dagvaarding van 10 september 2003 ingeleide hoger beroep van het op 20 augustus 2003 door de rechtbank te Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen onder rolnummer 122437 CV EXPL 02-2277 gewezen vonnis tussen appellant - [appellant]- als eiser en geïntimeerde
- de provincie - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst hiervoor naar het vonnis waarvan beroep.
2. Het geding in hoger beroep
[Appellant] is van dit vonnis tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft bij memorie van grieven tegen dat vonnis vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en toewijzing alsnog van zijn vordering.
De provincie heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis.
Hierna hebben de partijen hun standpunten nog door hun raadslieden, respectievelijk mr. C. van Heugten en mr.
J. Schep, doen bepleiten. Door [appellant] zijn daarbij nog drie producties in het geding gebracht.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.1. In deze procedure kan worden uitgegaan van de volgende tussen partijen vaststaande feiten. Op 11 juli 2002 om omstreeks 15.30 uur heeft op de Provinciale Weg N 274 te Schinveld in de gemeente Onderbanken een aanrijding plaatsgevonden tussen een door [appellant] bestuurde Renault Nevada, kenteken HS-HC 622, en een geelkleurige Mercedes pick-up (kleine) vrachtauto van de provincie, kenteken VN-NG-94, die bestuurd werd door een werknemer van de provincie, [werknemer provincie]. De desbetreffende weg is een tweebaans voorrangsweg waar een maximum snelheid geldt van 80 km /uur. Er zijn ter plaatse geen zijwegen of in- en uitritten en het uitzicht is goed.
4.1.2. De toedracht van deze aanrijding was als volgt. [werknemer provincie] reed over de hiervoor genoemde weg in de richting Koningsbosch. De door hem bestuurde (kleine) pick-up vrachtauto was een weg-inspectievoertuig. Achter [werknemer provincie] reed op een afstand van ongeveer 20 meter in dezelfde richting een door de heer [naam bestuurder personenauto] bestuurde personenauto. Op enig moment heeft [werknemer provincie], die met een weginspectie bezig was, snelheid geminderd om zijn voertuig te keren omdat hem, naar de raadsman van de provincie bij het pleidooi heeft toegelicht, aan de andere kant van de weg iets was opgevallen dat hij wilde bekijken. [Werknemer provincie] stelde voor zijn manoeuvre zijn richtingaanwijzer naar links in werking en [naam bestuurder personenauto] minderde eveneens snelheid en bleef achter de pick-up.
4.1.3. [appellant] reed over dezelfde weg in dezelfde richting. Toen [appellant] de langzaam rijdende pick-up en daarachter de auto van [naam bestuurder personenauto] voor zich zag, is hij deze auto's gaan inhalen. Hij heeft niet waargenomen dat de pick-up zijn richtingwijzer naar links aan had en ter plaatse op de weg wilde keren. [appellant] is met zijn auto op de, gezien zijn rijrichting, linkerrijbaan in aanrijding gekomen met de pick-up vrachtauto. De voorzijde van de auto van [appellant] raakte de linkerzijkant van de pick-up vrachtauto. Blijkens de registratieset van de politie regio Limburg Zuid, district Heerlen, basiseenheid Brunssum/Onderbanken (productie 4c [appellant] in eerste aanleg) had de pick-up vrachtauto schade aan de linker zijkant (het linker-achterwiel was beschadigd) en de auto van [appellant] middenvoor (gehele voorzijde zwaar beschadigd). De pick-up vrachtauto is voorzien van gele zwaailichten. Deze waren ten tijde van de aanrijding niet in werking.
4.2.1. [appellant] stelt dat de aanrijding aan de schuld van [werknemer provincie] is te wijten nu [werknemer provincie] een uiterst gevaarlijke manoeuvre heeft uitgevoerd door ter plaatse op de weg te gaan keren. Volgens [appellant] heeft [werknemer provincie] daarbij niet de voorzichtigheid betracht die van hem bij een dergelijke manoeuvre mag worden verlangd en had hij die manoeuvre niet mogen uitvoeren op het moment dat hij moet hebben gezien dat hem van achteren verkeer (t.w. [appellant]) naderde waarvan hij moest begrijpen dat dit hem normaal gesproken zou kunnen gaan inhalen. Volgens [appellant] klemt dit temeer nu [werknemer provincie] zijn gevaarlijke manoeuvre niet gepaard heeft doen gaan aan het in werking stellen van zijn zwaailichten die het andere verkeer op een ongebruikelijke/gevaarlijke verkeerssituatie bedacht kunnen doen zijn.
4.2.2. [appellant] vordert op grond van zijn stellingen van
de provincie als werkgever van [werknemer provincie] een bedrag van
E 2.197,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2002, als vergoeding voor de door hem tengevolge van de aanrijding geleden schade.
4.2.3. De provincie heeft de vordering van [appellant] betwist. Zij stelt dat de aanrijding niet aan [werknemer provincie] maar juist aan [appellant] zelf valt te verwijten aangezien [appellant] is gaan inhalen op een moment dat hij onvoldoende kon overzien of hij dat zonder gevaar of hinder voor andere weggebruikers kon doen.
4.2.4. De kantonrechter deelde het standpunt van de provincie en heeft het standpunt van [appellant] dat [werknemer provincie] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld verworpen en de op dat standpunt steunende vordering van [appellant] afgewezen. Tegen dat oordeel richten zich de grieven I, II en IV. Het hof zal deze grieven hierna gezamenlijk bespreken.
4.2.5. Voor wat betreft grief I merkt het hof voorts op dat niet valt in te zien waarom de verwijzing door [appellant] naar de artikelen 6:170 BW en/of art. 6:171 BW geen voldoende duidelijke grondslag van de door [appellant] gestelde aansprakelijkheid van de provincie zou vormen. Het hof acht het bezwaar van die strekking van de provincie dan ook ongegrond. Uit het feit dat sprake was van een aan de provincie in eigendom toebehorend voertuig voor weginspectie waarin door [werknemer provincie] inspectiewerkzaamheden aan een provinciale weg werden verricht heeft het hof geconcludeerd dat [werknemer provincie] een werknemer van de provincie was en dit - nu door de provincie daaromtrent niets anders is gesteld - als vaststaand aangenomen.
4.3.1. Het hof stelt voorop dat zowel door [werknemer provincie] als door [appellant] gedragingen in het verkeer zijn verricht die zij om wille van de verkeersveiligheid slechts mogen verrichten indien zij daardoor geen gevaar of hinder veroorzaken voor het overige verkeer. Het keren op een weg als de onderhavige - een weg waar met een snelheid tot 80 km per uur mag worden gereden en pleegt te worden gereden en die zich door een goed uitzicht en het ontbreken van zijwegen leent voor het inhalen van langzame voertuigen door snellere - is een verkeersgedraging waaraan grote risico's kleven en die in hoge mate als gevaarzettend dient te worden bestempeld indien deze wordt verricht op een moment dat zich verkeer achter het kerende voertuig bevindt. Dit geldt temeer indien het voertuig dat wenst te gaan keren meer dan één ander voertuig zich heeft aangezien er rekening mee dient te worden gehouden dat een aanduiding van een richtingverandering voor een niet direct achter het kerende voertuig rijdend voertuig in mindere mate of in het geheel niet zichtbaar is omdat het zicht daarop wordt ontnomen door de direct achter het kerende voertuig rijdende auto.
4.3.2. Gezien de door de provincie als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde verklaring van [werknemer provincie] heeft [werknemer provincie] waargenomen dat zich achter hem niet alleen de auto van [naam bestuurder personenauto] bevond maar dat daarachter nog een andere auto kwam aanrijden. Naar het oordeel van het hof kan [werknemer provincie] dan ook worden verweten dat hij is gaan keren zonder zich ervan te hebben vergewist dat het niet alleen voor de direct achter hem rijdende auto maar ook voor ander achteropkomend verkeer duidelijk was dat hij ter plaatse op de weg wilde keren en dat verkeer hem daartoe de gelegenheid gaf. Het hof acht dan ook grief I, waarin [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat een onrechtmatige daad van [werknemer provincie] c.q. de provincie niet aannemelijk is gemaakt, in zoverre gegrond.
4.3.3. Dat neemt niet weg dat naar het oordeel van het hof ook [appellant] zelf enige schuld aan de aanrijding kan worden verweten. [appellant] nam, naar hij zelf stelt, waar
dat de pick-up vrachtauto snelheid minderde en dat ook
de daarachter rijdende auto van [naam bestuurder personenauto] dat deed (dagvaarding eerste aanleg onder 2). [appellant] had er dan ook op bedacht dienen te zijn dat voor die snelheidsvermindering en het uitblijven van een inhaalmanoeuvre van de auto van [naam bestuurder personenauto] wellicht een aanleiding was en niet zonder meer mogen aannemen dat de desbetreffende auto's wel bij elkaar zouden horen. Door dat wel te doen en deze voertuigen zonder meer in te halen, heeft ook [appellant] zelf een risico genomen en zich aan gevaarzettend verkeersgedrag schuldig gemaakt. [appellant] stelt wel dat hij de richtingaanwijzer van de pick-up vrachtauto niet heeft kunnen waarnemen omdat deze schuil ging achter de auto van [naam bestuurder personenauto] maar dat had voor hem reden te meer moeten zijn om zich ervan te vergewissen of een inhaalmanoeuvre zonder gevaar kon worden uitgevoerd en niet zonder meer ervan uit te gaan dat er met de pick-up vrachtauto niet iets bijzonders aan de hand zou zijn.
De grieven II en IV falen dan ook voor zover deze de strekking hebben dat [appellant] zelf geen enkel gevaarzettend handelen kan worden verweten.
4.3.4. Naar het oordeel van het hof dient, gelet op alle hiervoor vermelde omstandigheden, de aanrijding voor 75% te worden toegeschreven aan het aan [werknemer provincie] (en daarmee aan de provincie) te verwijten handelen en voor 25% aan dat van [appellant]. Het hof acht de Provincie derhalve voor 75% aansprakelijk voor de door [appellant] te dezen gevorderde schadevergoeding en zal, onder vernietiging van het vonnis van de kantonrechter, de vordering van [appellant] alsnog op die voet toewijzen behoudens ten aanzien van het in die vordering begrepen bedrag van E 407,65 aan buitengerechtelijke kosten. Tegenover de betwisting van deze post door de provincie heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat door hem zodanige kosten zijn gemaakt waarvoor, nu een procedure tussen partijen is gevolgd, de vergoeding niet in de proceskostenveroordeling begrepen kan worden geacht. De vordering van [appellant] is derhalve toewijsbaar tot een bedrag van E 1.342,50 (75% van
E 1.790,=).
4.4.1. Voor voormeld oordeel acht het hof de vraag of de pick-up vrachtauto al dan niet van zijn gele zwaailichten gebruik had kunnen en/of moeten maken verder niet relevant aangezien naar het oordeel van het hof niet zonder meer aannemelijk kan worden geacht dat bij het gebruik van het zwaailicht door de pick-up vrachtauto [appellant] wel op een manoeuvre als door [werknemer provincie] uitgevoerd bedacht zou zijn geweest. Die omstandigheid zou immers de situatie van een tweetal langzaam rijdende voertuigen op een weg zonder zijwegen op zichzelf niet hebben veranderd. [appellant] heeft niet gemotiveerd gesteld dat en waarom hij dan wel op een keermanoeuvre bedacht zou zijn geweest. Grief V, waarin voormelde vraag aan de orde wordt gesteld, behoeft dan ook verder geen bespreking.
4.4.2. Gelet op het vorenstaande behoeft ook grief III geen bespreking meer. Voor zover de lezingen van de partijen over de toedracht van de aanrijding op onderdelen verschillen vertonen, acht het hof die verschillen niet zodanig relevant dat deze een nadere bewijsvoering over de toedracht van de aanrijding vereisen.
4.5. Nu de provincie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij dient te worden aangemerkt, zal zij in de proceskosten van beide instanties worden verwezen.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de provincie om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] een bedrag van E 1.342,50 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 11 juli 2002 tot de dag der algehele voldoening;
wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt de provincie in de proceskosten van beide instanties, welke kosten aan de zijde van [appellant] tot de dag van deze uitspraak voor de eerste aanleg worden begroot op E 229,= aan verschotten en op E 662 aan salaris procureur en in hoger beroep op E 286,16 aan verschotten en op E 1.635,= aan salaris procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Grapperhaus en Hartlief en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 6 juli 2004.