Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2648

Datum uitspraak2004-09-23
Datum gepubliceerd2004-09-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersKG nummer: 270/2004 JJ
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Vordering van bergingsbedrijf Boots jegens de Regiopolitie Noord-Holland Noord tot voortzetting van een bergingscontract afgewezen.


Uitspraak

DE RECHTBANK TE ALKMAAR KG nummer: 270/2004 JJ Uitspraak: 23 september 2004 De voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van: de vennootschap onder firma BERGINGSBEDRIJF FIRMA [EISERES], gevestigd en kantoorhoudende te Hem, gemeente Venhuizen, EISERES IN KORT GEDING, procureur mr. H.R.M. Jenné, advocaat mr. W. Sluiter te Leiden, tegen: de krachtens artikel 21 van de Politiewet 1993 rechtspersoonlijkheid bezittende regio-REGIO-POLITIE NOORD-HOLLAND-NOORD, zetelende te Alkmaar, GEDAAGDE IN KORT GEDING, advocaat mr. I.J. van den Berge te Zwolle. Partijen worden hierna ook aangeduid als [eiseres] en De Regiopolitie. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE Ter terechtzitting van 14 september 2004 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De Regiopolitie heeft de vordering bestreden. Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van beide zijden pleitnotities en van de zijde van [eiseres] de originele dagvaarding, overgelegd en vonnis gevraagd. De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd. Op 14 september is in deze zaak reeds mondeling vonnis gewezen, een en ander blijkens het daarvan afgegeven uittreksel audiëntieblad. DE BEHANDELING VAN DE ZAAK 1. De uitgangspunten 1.1. [Eiseres] is een bedrijf dat zich reeds sedert de jaren zeventig toelegt op het takelen en bergen van voertuigen. 1.2. De Regiopolitie is gevestigd in de regio Noord-Holland-Noord, waarvan de zetel is gesitueerd te Alkmaar. 1.3. In het verleden, dat wil zeggen vóór 1 december 2002, kreeg [eiseres] meldingen voor het wegslepen van voertuigen veelal van individuele politieagenten en van de meldkamer van de politie. 1.4. Op een als "Afspraken gemaakt tussen [eiseres] Berging te Hem en de politie WFO" aangeduid bescheid gedateerd 22 juni 1999 zijn, puntsgewijs, kennelijke afspraken verwoord die [eiseres] heeft gemaakt met P. de Lange, destijds hoofd basispolitiezorg en vertegenwoordigend de politie Westfriesland Oost (WFO), die de desbetreffende afspraken op 5 juli 1999 voor akkoord ondertekende. In het stuk is onder meer het volgende opgenomen: "(-) a. [Eiseres] brengt de politie voor het bergen en stallen van voertuigen geen kosten in rekening, ook als dit betreft: - een verzoek of opdracht van de politie; - een ongevalsvoertuig; - een onverzekerd voertuig; - een voertuig dat op technische gebreken moet worden onderzocht; (-) b. [Eiseres] is het enige bergingsbedrijf dat door de Politie West-Friesland-Oost wordt ingeschakeld ten behoeve van bergingswerkzaamheden, tenzij dit strijdig is met de afspraken die met de overkoepelende bergingsorganisaties zijn gemaakt (Rood bergt ongevalsvoertuigen in de gemeenten Medemblik, Noorder-Koggenland en Wervershoof)". WFO was een onderdeel van de politieregio en zij bestaat sedert 1 januari 2001 niet meer als afzonderlijke regio. 1.5. Bij kort gedingvonnis van 29 januari 2004, kg 13/2004, heeft de voorzieningenrechter bij deze rechtbank geoordeeld dat ten aanzien van vorengenoemd bescheid wel van een geldige overeenkomst tussen [eiseres] en de WFO moet worden uitgegaan, waarna de Regiopolitie werd veroordeeld tot, samengevat, nakoming van de desbetreffende afspraken. Voor de verdere voorgeschiedenis wat betreft de relatie tussen partijen wordt verwezen naar de uitgangspunten zoals in dat vonnis verwoord. 1.6. De Regiopolitie heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld, doch die zaak loopt nog. 1.7. Bij brief van 3 maart 2004 heeft de Regiopolitie de overeenkomst met [eiseres] "voor zover die nog zou bestaan" opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden, derhalve met ingang van 15 september 2004. 2. De vordering en de standpunten van partijen 2.1. [Eiseres] vordert, zakelijk weergegeven, nakoming van de overeenkomst ook na 15 september 2004, subsidiair voortzetting van de uitvoering van de overeenkomst totdat in de hoger beroepsprocedure zal zijn beslist. 2.2. Volgens [eiseres] is de overeenkomst op ongeldige gronden opgezegd en bovendien tegen een veel te korte termijn, gelet op de vele voorafgaande jaren waarin hij ten behoeve van de politie sleepwerkzaamheden verrichte. 2.3. De Regiopolitie heeft de vordering gemotiveerd bestreden. 2.4. Partijen hebben hun standpunten over en weer nader uiteengezet onder meer aan de hand van de overgelegde pleitnotities. Voor zover nodig voor de beslissing wordt hierna daarop afzonderlijk en uitdrukkelijk ingegaan. 3. De gronden van de beslissing 3.1. [Eiseres] heeft betoogd dat de gronden die aan de opzegging ten grondslag liggen alle reeds zijn beoordeeld in het vorige kort geding en dat deze door de voorzieningenrechter toen zijn verworpen, althans te licht bevonden. Verder heeft [eiseres] gesteld dat opzegging van de overeenkomst zijn procespositie in de hoger beroepsprocedure volledig ondermijnt. Volgens [eiseres] dient om beide omstandigheden de vordering tot voortzetting te worden toegewezen. 3.2. Dat betoog wordt verworpen. In het eerdere kort geding was aan de orde de vraag of er al dan niet een overeenkomst bestond tussen [eiseres] en de Regiopolitie. Het verweer van de Regiopolitie werd verworpen en de vordering van [eiseres] werd toegewezen. Dat laatste wil echter niet zeggen dat de Regiopolitie vergelijkbare argumenten in de onderhavige zaak niet kan bezigen. In dit geding is immers aan de orde de vraag of tot opzegging mocht worden overgegaan en zo ja, of terzake een redelijke termijn is gehanteerd. Dat betreft dus een geheel ander toetsingskader dan in het vorige geding. 3.3. De redenen van opzegging van de overeenkomst komen legitiem voor. Er bestaat immers een landelijk systeem van aanmelden van bergingen, zoals uitgebreid uiteengezet in de uitgangspunten in het vonnis van 29 januari 2004, waarbij de Regiopolitie aansluiting zoekt. Bij [eiseres] zou men een afwijkende melding moeten hanteren zodat iedere keer wanneer zich (ernstige) incidenten in het verkeer voordoen eerst moet worden nagegaan of het ongeval zich heeft voorgedaan in het gebied van [eiseres]. Het komt dan ook niet onbegrijpelijk voor dat de Regiopolitie die gang van zaken wil beëindigen. 3.4. Nu de overeenkomst geldt vanaf 1999 en deze feitelijk slechts enkele jaren daadwerkelijk is uitgevoerd komt de opzegtermijn van zes maanden niet onredelijk kort voor, zodat van een geldige en reguliere wijze van opzegging moet worden uitgegaan. Het feit dat [eiseres] er in financieel opzicht op achteruit zal gaan - daar kan wel van worden uitgegaan - maakt die beslissing niet anders. 3.5. Het mogelijk verzwakken van een procespositie in hoger beroep is geen belang dat tot voortzetting van de contractuele relatie kan leiden. Bovendien ligt bij het gerechtshof een geheel andere vraag ter beantwoording, namelijk of het vonnis van 29 januari 2004 al dan niet dient te worden bekrachtigd. 3.6. De gevorderde voorziening zal dan ook worden geweigerd en [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding. DE BESLISSING De voorzieningenrechter: - weigert de gevorderde voorziening; - veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Regiopolitie begroot op 241,- euro aan verschotten en op 704,- euro aan salaris van de procureur; - verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Gewezen door mr. J.M. Vrakking, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2004 in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, griffier.