Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2694

Datum uitspraak2004-09-21
Datum gepubliceerd2004-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers04/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet voorkeursrecht gemeenten. Belangenafweging.


Uitspraak

Rechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr: BESLU 04/2 Inzake: de vennootschap onder firma [naam]Heiloo, en de vennoten [namen], eisers, tegen: de raad van de gemeente Heiloo, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Het besluit van verweerder van 3 november 2003, verzonden 18 november 2003. 2. Zitting Datum: 26 augustus 2004. Van de zijde van eisers zijn de heer [naam] in persoon verschenen. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde L. Bas, werkzaam bij verweerder, bijgestaan door mr. drs. S.M.C. Nuyten, advocaat te Amsterdam. 3. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 5 april 2002, bekendgemaakt aan eisers bij brief van 11 april 2002, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo met toepassing van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) aan verweerder voorgesteld om nader aangegeven gronden – waaronder de percelen van eisers gelegen aan de [adres] te Heiloo, kadastraal bekend gemeente Heiloo, sectie [perceelnummer], nr. [perceelnummer] en nr. [perceelnummer] – aan te wijzen als percelen waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 21 mei 2002, door verweerder op diezelfde datum ontvangen, bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 september 2002, bekendgemaakt aan eisers bij brief van 5 september 2002, heeft verweerder ingevolge artikel 2 van de Wvg – onder meer – op eerdergenoemde percelen van eisers een voorkeursrecht gevestigd. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 3 oktober 2002, door verweerder op diezelfde datum ontvangen, bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 november 2003, aan eisers bekendgemaakt bij brief van 17 november 2003, verzonden op 18 november 2003, heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 16 december 2003, bij de rechtbank ingekomen op 23 december 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 2 maart 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend De zaak is op 26 augustus 2004 ter zitting behandeld. 4. Motivering 4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerders besluit tot handhaving van de vestiging van een voorkeursrecht ingevolge de Wvg op genoemde percelen van eisers, de rechterlijke toetsing kan doorstaan. 4.2. Gelet op het bepaalde in artikel 9a, tweede lid, van de Wvg moet het bezwaar van eisers van 21 mei 2002 geacht worden te zijn gericht tegen het besluit van 2 september 2002. 4.3. Voor beoordeling van de zaak is de volgende regelgeving met name van belang. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een structuurplan, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming, of in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10-24 , 26 en 27 van toepassing zijn. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wvg, komen voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid alleen in aanmerking de gronden, waaraan bij het structuurplan, onderscheidenlijk het bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is toegedacht, onderscheidenlijk gegeven en waarvan het gebruik afwijkt van dat plan. 4.4. Aan het bestreden besluit ligt – kort en zakelijk weergegeven – ten grondslag verweerders opvatting dat aan alle wettelijke voorwaarden voor vestiging van een voorkeursrecht is voldaan en dat niet is gebleken van belangen aan de zijde van eisers waarmee verweerder onvoldoende rekening zou hebben gehouden. 4.5. Eisers stellen dat het veel te lang duurt voordat er duidelijkheid komt over de verdere planologische ontwikkelingen en dat hun bedrijfsvoering daardoor in gevaar komt. Eisers wijzen erop dat er tussen 2008 en 2015 wellicht huizen gebouwd gaan worden en dat zij met het oog daarop geen grote investeringen kunnen doen. Ter zitting heeft de heer [naam] daaraan toegevoegd dat hij zijn bedrijf wellicht wil overdragen aan zijn kinderen, hetgeen door de huidige onzekerheid onmogelijk is. 4.6. Niet in geschil is dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor vestiging van een voorkeursrecht. 4.7. Voor zover eisers hebben beoogd te stellen dat de vestiging van het voorkeursrecht zich over een te lange periode uitstrekt, merkt de rechtbank op dat geen sprake is van schending van de termijn als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wvg. 4.8. Vestiging van een voorkeursrecht op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wvg is gelet op de tekst van die bepaling een bevoegdheid van verweerder. De rechtbank kan gebruikmaking van die bevoegdheid slechts terughoudend toetsen. In dat kader is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder in dit geval niet in redelijkheid het algemeen belang dat wordt gediend door de vestiging van het voorkeursrecht zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen waarop door eisers een beroep is gedaan. De rechtbank merkt op dat de vestiging van het voorkeursrecht als zodanig geen belemmering oplevert voor de bedrijfsvoering van eisers: zij kunnen het bedrijf immers zonder meer voortzetten. De vestiging van het voorkeursrecht staat ook niet in de weg aan overdracht van het bedrijf aan de kinderen van eisers, nu verweerders gemachtigde ter zitting terecht heeft opgemerkt dat het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de Wvg meebrengt dat eisers tot verkoop c.q. vervreemding aan hun kinderen kunnen overgaan, zonder de gemeente eerst in de gelegenheid te stellen de percelen te kopen. Genoemde omstandigheden leveren dus geen belangen op die verweerder ertoe hadden moeten brengen af te zien van vestiging van het voorkeursrecht. De door eisers gestelde onzekerheid over de toekomstige ontwikkelingen houdt verband met de planologische procedures en niet met de vestiging van het voorkeursrecht. Planologische bezwaren dienen eisers in de daarop betrekking hebbende (bestemmingsplan-) procedure aan de orde te stellen. 4.9. Het beroep is gezien het voorafgaande ongegrond. 4.10. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. 5. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. P.J. Jansen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2004 door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer, Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.