Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2695

Datum uitspraak2004-09-21
Datum gepubliceerd2004-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers04/20
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet voorkeursrecht gemeenten. Afwijkend gebruik en belangenafweging.


Uitspraak

Rechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr: BESLU 04/20 Inzake: [eiseres], wonende te Heiloo, eiseres, tegen: de raad van de gemeente Heiloo, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Het besluit van verweerder van 3 november 2003, verzonden 18 november 2003. 2. Zitting Datum: 26 augustus 2004. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R. van der Hooft, advocaat te Opmeer. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde L. Bas, werkzaam bij verweerder, bijgestaan door mr. drs. S.M.C. Nuyten, advocaat te Amsterdam. 3. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 5 april 2002, bekendgemaakt aan eiseres bij brief van 11 april 2002, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo met toepassing van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) aan verweerder voorgesteld om nader aangegeven gronden – waaronder het perceel van eiseres gelegen aan de [adres] te Heiloo, kadastraal bekend gemeente Heiloo sectie [perceelnummer] – aan te wijzen als percelen waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 1 mei 2002 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 september 2002, bekendgemaakt aan eiseres bij brief van 5 september 2002, heeft verweerder ingevolge artikel 2 van de Wvg – onder meer – op eerdergenoemd perceel van eiseres een voorkeursrecht gevestigd. Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 11 oktober 2002 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 november 2003, aan eiseres bekendgemaakt bij brief van 17 november 2003, verzonden op 18 november 2003, heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 24 december 2003, bij de rechtbank ingekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 2 maart 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. De zaak is op 26 augustus 2004 ter zitting behandeld. 4. Motivering 4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerders besluit tot handhaving van de vestiging van een voorkeursrecht ingevolge de Wvg op genoemd perceel van eiseres, de rechterlijke toetsing kan doorstaan. 4.2. Gelet op het bepaalde in artikel 9a, tweede lid, van de Wvg moet het bezwaar van eiseres van 1 mei 2002 geacht worden te zijn gericht tegen het besluit van 2 september 2002. 4.3. Voor beoordeling van de zaak is de volgende regelgeving met name van belang. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een structuurplan, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming, of in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10-24 , 26 en 27 van toepassing zijn. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wvg, komen voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid alleen in aanmerking de gronden, waaraan bij het structuurplan, onderscheidenlijk het bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is toegedacht, onderscheidenlijk gegeven en waarvan het gebruik afwijkt van dat plan. 4.4. Aan het bestreden besluit ligt – kort en zakelijk weergegeven – ten grondslag verweerders opvatting dat aan alle wettelijke voorwaarden voor vestiging van een voorkeursrecht is voldaan en dat niet is gebleken van belangen aan de zijde van eiseres waarmee verweerder onvoldoende rekening zou hebben gehouden. 4.5. Eiseres stelt dat geen structuurplan is vastgesteld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wvg, zodat verweerder niet bevoegd is een voorkeursrecht te vestigen. Daarnaast wijst eiseres erop dat het gebruik van het betreffende perceel niet afwijkt van de in het structuurplan toegedachte woonbestemming, zodat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 2, tweede lid, van de Wvg. Voorts meent eiseres dat ten aanzien van haar perceel en gezien de door verweerder daartoe gehanteerde criteria vestiging van een voorkeursrecht achterwege kon blijven, in welk verband verweerder volgens eiseres ook onvoldoende onderzoek heeft gedaan en verweerder zijn besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Tevens is volgens eiseres sprake van een onjuiste belangenafweging. 4.6.1. De rechtbank kan zich niet vinden in het betoog van eiseres dat een structuurplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wvg ontbreekt. Niet in geschil is dat het structuurplan “Zandzoom” door verweerder is vastgesteld bij besluit van 2 september 2002, welk plan naar het oordeel van de rechtbank aangemerkt moet worden als een structuurplan als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dat een ontwerp van het structuurplan is opgesteld in samenwerking met de gemeente Castricum en dat deze laatste gemeente dat plan niet heeft vastgesteld kan, anders dan eiseres betoogt, niet tot de conclusie leiden dat verweerder in het geheel geen structuurplan heeft vastgesteld, maar slechts tot de vaststelling dat geen sprake is van een intergemeentelijk structuurplan als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. 4.6.2. Wat betreft de stelling van eiseres dat geen sprake is van afwijkend gebruik als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wvg, overweegt de rechtbank het volgende. Uit vaste rechtspraak volgt dat de voorkeursregeling niet zo beperkt hoeft te worden opgevat, dat deze alleen kan worden toegepast wanneer sprake is van een bestemming voor wezenlijk afwijkende gebruiksvormen; ook wanneer die bestemming voorziet in een vergelijkbaar, maar intensiever gebruik dan het bestaande, zal van een afwijkend gebruik kunnen worden gesproken (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16 april 2003, 200204782/1, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: AF7348). Op het perceel van eiseres rust volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming. Blijkens het structuurplan “Zandzoom” is aan de gronden waarop het perceel van eiseres is gelegen een woonbestemming toegedacht. Het door eiseres gestelde feitelijk gebruik komt erop neer dat zij een etage van de op het perceel aanwezige bollenschuur als woning in gebruik heeft. Naar het oordeel van de rechtbank wijkt dit door eiseres gestelde feitelijk gebruik af van het structuurplan. Immers, in het structuurplan is woningbouw voorzien met een woningdichtheid van 25 woningen per hectare (2,5 woning per 1.000 m2), terwijl uitgaande van de stelling van eiseres thans één etage wordt bewoond op een perceel met een oppervlakte van 1.670 m2. De in het structuurplan aan het perceel toegedachte bestemming maakt dus een (veel) grotere woningdichtheid mogelijk en voorziet daarmee in een intensiever gebruik dan het door eiseres gestelde bestaande gebruik. Daaraan kan niet afdoen de stelling van eiseres dat het structuurplan mede beoogt om lintbebouwing in het gebied te behouden, wat er verder ook zij van de juistheid van die stelling. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een afwijking dan wel intensivering van het gebruik. 4.6.3. Gelet op het voorafgaande was verweerder bevoegd een voorkeursrecht op het perceel te vestigen. 4.7. Vestiging van een voorkeursrecht op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wvg is gelet op de tekst van die bepaling een bevoegheid van verweerder. De rechtbank kan gebruikmaking van die bevoegdheid slechts terughoudend toetsen. In dat kader is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder in dit geval niet in redelijkheid het algemeen belang dat wordt gediend door de vestiging van het voorkeursrecht zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen waarop door eiseres een beroep is gedaan. De rechtbank is het niet eens met de stelling van eiseres dat een kenbare belangenafweging in het bestreden besluit ontbreekt. Verweerder heeft blijkens paragraaf 5 onder VII van het besluit van 3 november 2003 aangegeven welke belangen een rol hebben gespeeld en blijkens paragraaf 8 onder 67 en 57 aangegeven welke concrete belangen in het geval van eiseres zijn afgewogen. Dat eiseres, zoals zij heeft gesteld, niet met haar grond wenst te speculeren en op haar perceel wil blijven wonen is gelet op doel en strekking van de Wvg geen belang dat aanleiding had moeten zijn voor verweerder om af te zien van vestiging van een voorkeursrecht en verweerder kon in dit verband ook volstaan met een verwijzing naar het algemeen belang dat wordt gediend door het voorkeursrecht. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd aangaande de aantakking van de snelweg A9 en het behoud van lintbebouwing geen betrekking heeft op belangen waarmee verweerder rekening diende te houden bij vestiging van het voorkeursrecht, maar ziet op planologische bezwaren die in de daarop betrekking hebbende (bestemmingsplan)procedure aan de orde kunnen worden gesteld. 4.8. De rechtbank neemt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting als vaststaand aan dat eiseres bij brief van 9 maart 2000 van het college van burgemeester en wethouders is bericht dat op grond van een besluit van dat college van 7 maart 2000 een aantal percelen kon worden uitgezonderd van vestiging van een voorkeursrecht, waarbij is aangegeven dat daarvoor in aanmerking konden komen percelen met een woonbestemming, afhankelijk van de grootte en ligging van het perceel. Tevens gaat de rechtbank er vanuit dat het perceel van eiseres bij genoemde brief niet is aangewezen als een perceel waarop de uitzondering van toepassing is. Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat het perceel van eiseres niet buiten het voorkeursrecht is gebleven, omdat het perceel geen woonbestemming heeft, alsmede dat in het verweerschrift bij vergissing is aangegeven dat de grootte van het perceel een rol heeft gespeeld. Hoewel aan eiseres kan worden toegegeven dat deze uiteenzetting van verweerder niet is terug te vinden in het bestreden besluit en in dat besluit evenmin is ingegaan op het door eiseres gestelde zorgvuldigheidsgebrek, ziet de rechtbank daarin geen reden gelegen om tot vernietiging van het bestreden besluit over te gaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet in geschil is dat het perceel van eiseres ten tijde van vestiging van het voorkeursrecht een agrarische bestemming had – en ook thans nog heeft – en geen woonbestemming, zodat het perceel niet in aanmerking kon komen voor uitzondering van het voorkeursrecht, alsmede dat dit voor eiseres ook kenbaar was op grond van genoemde brief van 9 maart 2000. Enig nader onderzoek van de kant van verweerder kon daar niets aan toevoegen. Dat eiseres het perceel feitelijk gebruikt voor bewoning – zoals zij stelt – is evenmin relevant, omdat dit niet wegneemt dat het perceel op grond van het geldende bestemmingsplan geen woonbestemming heeft. 4.9. Het beroep is gezien het voorafgaande ongegrond. 4.10. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. 5. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. P.J. Jansen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2004 door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer, Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.