Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2696

Datum uitspraak2004-09-21
Datum gepubliceerd2004-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers04/21
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet voorkeursrecht gemeenten. Strijd met artikelen 2 en 3 Besluit voorkeursrecht gemeenten.


Uitspraak

Rechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr: BESLU 04/21 Inzake: [eisers] beiden wonende te Heiloo, eisers, tegen: de raad van de gemeente Heiloo, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Het besluit van verweerder van 3 november 2003, verzonden 18 november 2003. 2. Zitting Datum: 26 augustus 2004. Eisers zijn verschenen bij gemachtigde mr. A.A. Aartse Tuyn, advocaat te Alkmaar. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde L. Bas, werkzaam bij verweerder, bijgestaan door mr. drs. S.M.C. Nuyten, advocaat te Amsterdam. 3. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 5 april 2002, bekendgemaakt aan eisers bij brief van 11 april 2002, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo met toepassing van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) aan verweerder voorgesteld om nader aangegeven gronden – waaronder een deel van het perceel van eisers gelegen aan de [adres] te Heiloo, kadastraal bekend gemeente Heiloo sectie [perceelnummer] – aan te wijzen als percelen waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 31 mei 2002, door verweerder ontvangen op 5 juni 2002, bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 september 2002, bekendgemaakt aan eisers bij brief van 5 september 2002, heeft verweerder ingevolge artikel 2 van de Wvg – onder meer – op eerdergenoemd perceel van eisers een voorkeursrecht gevestigd. Tegen dit besluit is namens eisers bij brief van 14 oktober 2002, door verweerder ontvangen op 17 oktober 2002, bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 november 2003, aan eisers bekendgemaakt bij brief van 17 november 2003, verzonden op 18 november 2003, heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is namens eisers bij brief van 23 december 2003, bij de rechtbank ingekomen op 24 december 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 2 maart 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. De zaak is op 26 augustus 2004 ter zitting behandeld. 4. Motivering 4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerders besluit tot handhaving van de vestiging van een voorkeursrecht ingevolge de Wvg op genoemd perceel van eisers, de rechterlijke toetsing kan doorstaan. 4.2.1. De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak uitsluitend beoordeeld kan worden de vestiging van het voorkeursrecht op het perceel sectie [perceelnummer] en niet de vestiging van een voorkeursrecht op het perceel sectie [perceelnummer]. Blijkens het bezwaarschrift van 31 mei 2002 hebben eisers uitsluitend met betrekking tot het perceel sectie [perceelnummer] bezwaren aangevoerd tegen het besluit van 5 april 2002. Ook in het bezwaarschrift van 14 oktober 2002, gericht tegen het besluit van 2 september 2002, is slechts de vestiging van het voorkeursrecht op het perceel sectie [perceelnummer] ter discussie gesteld. Het thans bestreden besluit heeft derhalve uitsluitend betrekking op een heroverweging van de vestiging van het voorkeursrecht op laatstgenoemd perceel. Hetgeen eisers hebben gesteld ten aanzien van de vestiging van het voorkeursrecht op het perceel sectie [perceelnummer] – wat daar verder ook van zij – kan in deze procedure dus niet aan de orde komen. Daaraan doet niet af dat verweerder heeft erkend dat een toezegging ten aanzien van dit perceel – inhoudende dat een deel van het perceel buiten het voorkeursrecht blijft – aanvankelijk niet is nagekomen. De rechtbank kan daarom in het midden laten of eisers wel als eigenaar zijn te beschouwen van dit perceel – blijkens de stukken is het perceel in eigendom van [naam] – en of zij in verband daarmee als belanghebbend in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen worden aangemerkt. 4.2.2. Ook het besluit van 5 april 2004, waarbij de termijn als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wvg met één jaar is verlengd, staat niet ter beoordeling in deze procedure. Dit besluit is op een ander zelfstandig rechtsgevolg gericht – te weten verlenging van genoemde termijn – en valt niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb. Voor zover eisers tegen dit besluit gronden hebben aangevoerd zal de rechtbank deze daarom buiten beschouwing laten. 4.3. Gelet op het bepaalde in artikel 9a, tweede lid, van de Wvg moet het bezwaar van eisers van 31 mei 2002 geacht worden te zijn gericht tegen het besluit van 2 september 2002. De rechtbank kan om die reden in het midden laten de vraag of het bezwaar van 31 mei 2002 gericht tegen het besluit van 5 april 2002 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moet worden geacht, mede gelet op het feit dat eisers in ieder geval tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 2 september 2002. 4.4.1. Voor beoordeling van de zaak is de volgende regelgeving met name van belang. 4.4.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een structuurplan, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming, of in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10-24 , 26 en 27 van toepassing zijn. 4.4.3. Artikel 2, derde lid, van de Wvg, luidt als volgt: “Het in het eerste lid bedoelde besluit vermeldt, onder verwijzing naar een bijgevoegde kadastrale kaart, ten aanzien van de onroerende zaken waarop het betrekking heeft, de kadastrale aanduiding daarvan, de grootte van elk der desbetreffende percelen volgens de kadastrale registratie en, indien een in de aanwijzing opgenomen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte. Het besluit vermeldt tevens volgens de kadastrale registratie de namen van de eigenaren van de in de aanwijzing opgenomen onroerende zaken en van de rechthebbenden op de beperkte rechten waaraan die zaken zijn onderworpen. Op de bijgevoegde kadastrale kaart zijn de aangewezen gronden en de bijbehorende percelen en perceelsgedeelten duidelijk aangegeven.” Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit voorkeursrecht gemeenten vermelden het raadsbesluit en het voorstel van burgemeester en wethouders ten aanzien van de aangewezen gronden de grootte volgens de registers van het kadaster van elk der in de aanwijzing opgenomen percelen en indien een gedeelte van een perceel in de aanwijzing is opgenomen, de grootte van dat gedeelte. 4.4.4. Artikel 3, eerste lid, van het Besluit voorkeursrecht gemeenten luidt als volgt: “De kadastrale kaart bedoeld in artikel 2, derde lid, van de wet wordt ingericht met inachtneming van de volgende voorschriften: a. de kaart wordt vervaardigd op een schaal van tenminste 1 op 2500, waarop de kadastrale indeling van het gebied waarin zich aangewezen gronden bevinden is aangegeven; b. de aangewezen gronden worden met een duidelijke ononderbroken lijn of arcering op de kaart aangegeven; c. uit de kaart moet de kadastrale sectie-indeling blijken door middel van een onderbroken lijn; d. uit de kaart moet de aansluiting van de aangewezen gronden aan het daaromheen gelegen gebied blijken; e. op de kaart wordt aangegeven een noordpijl, alsmede de naam van de gemeente en in geval van afwijking tevens de naam van de kadastrale gemeente.” 4.5. Aan het bestreden besluit ligt – kort en zakelijk weergegeven – ten grondslag verweerders opvatting dat aan alle wettelijke voorwaarden voor vestiging van een voorkeursrecht is voldaan en dat aan eisers bekend is op welk deel van hun perceel een voorkeursrecht is gevestigd. 4.6. Eisers voeren als beroepsgrond met betrekking tot het perceel sectie [perceelnummer] aan dat het bestreden besluit geen melding maakt van de exacte oppervlakte en situering van de gedeelten van het perceel waarop het voorkeursrecht rust, hetgeen volgens eisers in strijd is met artikel 2, derde lid, van de Wvg. Voorts is volgens eisers in strijd gehandeld met het Besluit voorkeursrecht gemeenten. 4.7. Niet in geschil is dat verweerder bevoegd is om een voorkeursrecht te vestigen op het perceel sectie [perceelnummer] en evenmin is in geschil dat verweerder van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. 4.8.1. De rechtbank stelt vast dat blijkens de door verweerder overgelegde adressenlijst behorende bij de besluiten van 5 april 2002 en 2 september 2002 ten aanzien van het perceel sectie [perceelnummer] een grootte wordt aangegeven van “1.30.10” (de rechtbank begrijpt: 13.010 m2) en dat volgens deze besluiten op het perceel “gedeeltelijk” een voorkeursrecht is gevestigd. In deze besluiten wordt vermeld dat een bijbehorende kadastrale kaart ter inzage ligt in het gemeentehuis. In het bestreden besluit is geen maatvoering opgenomen met betrekking tot het perceel, maar wel wordt in dat besluit in reactie op de door eisers aangevoerde bezwaren opgemerkt dat aan eisers genoegzaam bekend is welk deel van het perceel in het aanwijzingsbesluit is opgenomen, gezien de bij het besluit behorende en ter inzage gelegde kaart. Bij brief van 10 december 2003 heeft verweerder aan eisers een “kadastrale situatietekening” toegezonden, waarop in een gearceerd gedeelte staat aangegeven waarop het voorkeursrecht betrekking heeft. Op de betreffende tekening wordt vermeld: “In de WVG opp. ca. 5161 m2 + gedeelte ca. 1080 m2; Uit de WVG opp. ca 7849 m2. 4.8.2. Naar het oordeel van de rechtbank stellen eisers zich gelet op het voorafgaande terecht op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd komt met artikel 2, derde lid, van de Wvg en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit voorkeursrecht gemeenten. Immers, bij het bestreden besluit noch bij de besluiten van 5 april 2002 en 2 september 2002 is een kadastrale kaart gevoegd waarop de aangewezen gronden en de bijbehorende percelen en perceelsgedeelten duidelijk zijn aangegeven, terwijl ook een vermelding van de grootte van het gedeelte van de in de aanwijzing opgenomen onroerende zaak ontbreekt. Er kan niet worden volstaan met het ter inzage leggen van de kadastrale kaart, nu daarmee slechts wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Wvg. Met de brief van 10 december 2003, die de rechtbank aanmerkt als een aanvulling c.q. verbetering van de motivering van het bestreden besluit, is genoemd gebrek niet weggenomen, reeds gelet op het feit dat de bij deze brief gevoegde kaart niet als een kadastrale kaart in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wvg kan worden aangemerkt. De bij die brief overgelegde kaart is klaarblijkelijk (een kopie van) een luchtfoto en voldoet in ieder geval niet aan de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, c en e, van het Besluit voorkeursrecht gemeenten gestelde eisen, nu de schaalaanduiding ontbreekt en niet kenbaar is, de kadastrale sectie-indeling onduidelijk is en een noordpijl alsmede de naam van de gemeente ontbreekt. De rechtbank merkt op dat deze kaart kennelijk ook betrekking heeft op het perceel sectie [perceelnummer], voor zover het betreft een oppervlakte van 1.080 m2, maar een aanduiding van dit perceel ontbreekt, terwijl evenmin duidelijk wordt welke gronden in het perceel sectie [perceelnummer] zijn begrepen. 4.8.3. Artikel 2, derde lid, van de Wvg en genoemde bepalingen van het Besluit voorkeursrecht gemeenten hebben ten doel de aangewezen gronden duidelijk kenbaar te doen zijn en eisers rechtszekerheid te bieden aangaande de vraag waarop de vestiging van het voorkeursrecht ziet. Aan doel en strekking van genoemde bepalingen kan in dit geval slechts recht worden gedaan indien de betreffende bepalingen alsnog ten volle worden nageleefd. Er is dan ook geen grond om deze voorschriften als vormvoorschriften in de zin van artikel 6:22 van de Awb aan te merken en de rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het bestreden besluit in stand te laten onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb. 4.8.4. Het bestreden besluit komt dus voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 2, derde lid, van de Wvg, alsmede artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, c en e, van het Besluit voorkeursrecht gemeenten. 4.8.5. De rechtbank is het niet eens met het betoog van eisers dat het bestreden besluit ook in strijd is met de artikelen 4 en 5 van het Besluit voorkeursrecht gemeenten. Blijkens de gedingstukken is aan het bepaalde in artikel 4 voldaan, terwijl artikel 5 slechts ziet op de registratie van het voorkeursrecht en geen voorschrift inhoudt dat eisen stelt aan het onderhavige bestreden besluit. 4.9. Het beroep is gezien het voorafgaande gegrond. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, waarbij alsnog wordt voldaan aan de eisen gesteld in artikel 2, derde lid, van de Wvg, alsmede artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3, eerste lid, van het Besluit voorkeursrecht gemeenten. 4.10. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2 (1 punt voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld). 5. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak; - bepaalt dat de gemeente Heiloo aan eisers het griffierecht ten bedrage van € 116,00 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eisers redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00; - wijst de gemeente Heiloo aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; - bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eisers. Aldus gewezen door mr. P.J. Jansen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2004 door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer, Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.