Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2903

Datum uitspraak2004-09-29
Datum gepubliceerd2004-09-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401317/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) appellant, onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,-- per week, met een maximum van € 10.000,--, gelast voor 1 september 2002 alle obstakels en belemmeringen die geplaatst zijn op de [locatie] te verwijderen, zodat de [locatie] weer als openbare weg kan worden gebruikt, en de [locatie] in oorspronkelijke staat te brengen op zodanige wijze dat het verkeer dat appellant moet dulden daarop ook feitelijk mogelijk is.


Uitspraak

200401317/1. Datum uitspraak: 29 september 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 januari 2004 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente. 1.    Procesverloop Bij besluit van 17 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) appellant, onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,-- per week, met een maximum van € 10.000,--, gelast voor 1 september 2002 alle obstakels en belemmeringen die geplaatst zijn op de [locatie] te verwijderen, zodat de [locatie] weer als openbare weg kan worden gebruikt, en de [locatie] in oorspronkelijke staat te brengen op zodanige wijze dat het verkeer dat appellant moet dulden daarop ook feitelijk mogelijk is. Bij besluit van 8 april 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 15 april 2004 heeft het college van antwoord gediend. Op 6 augustus 2004 zijn nadere stukken ingekomen van het college. Op 12 augustus 2004 is een nader stuk ingekomen van appellant. De stukken zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door J.P.E. Baakman, werkzaam bij Rechtspraktijk BAWA, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.A. ten Heuw en L. Müller, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder I, van de Wegenwet is een weg openbaar wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest.    Ingevolge artikel 16 van de Wegenwet, voor zover hier van belang, heeft de gemeente te zorgen dat de binnen haar gebied liggende wegen verkeeren in goeden staat. 2.2.    Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het college voldoende overtuigend heeft aangetoond dat het deel van de Grensweg waarvan appellant eigenaar is na het hiervoor bedoelde tijdstip gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest. Daartoe betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte meer waarde heeft gehecht aan de verklaring van de [vorige eigenaar], welke verklaring bovendien niet door [vorige eigenaar]  zelf is opgesteld, dan aan de notariële akte d.d. 4 november 1999 waarbij onder andere de eigendom van de weg aan hem is overgedragen. 2.3.    Dit betoog faalt. Anders dan appellant meent, maakt de omstandigheid dat de verklaring van [vorige eigenaar]  door een medewerker van de gemeente eerst op schrift is gesteld en vervolgens door [vorige eigenaar]  voor akkoord is getekend deze op zichzelf niet minder geloofwaardig. De door appellant ingebrachte, latere verklaring van [vorige eigenaar]  weerspreekt de getekende verklaring ook niet. Weliswaar geeft [vorige eigenaar]  in de later ingebrachte verklaring aan dat hij na het plaatsen van het bordje ‘eigen weg’ in 1977 af en toe van passanten in groepsverband toestemming verlangde om van de weg gebruik te maken en dat hij jongeren met crossmotoren de toegang verbood, maar, daargelaten of deze handelingen aan het openbaar karakter van de weg afbreuk doen, laat dit onverlet dat uit zijn verklaringen tevens kan worden afgeleid dat de Grensweg reeds voor 1977 gedurende dertig opeenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest. Dit gegeven, waarvoor het college voorts nader ondersteunend bewijsmateriaal heeft aangedragen, wordt door appellant niet bestreden. De notariële akte d.d. 4 november 1999 biedt geen steun voor het standpunt van appellant, nu daarin slechts wordt gesproken over ‘een weg’. Dat die weg niet openbaar zou zijn, valt daaruit niet op te maken. 2.4.    Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geconcludeerd dat het college, gezien de op hem rustende wettelijke zorgplicht, handhavend kon optreden tegen de door appellant aangebrachte versperring van de Grensweg. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Haverkamp Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004 306.