Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR3129

Datum uitspraak2004-09-17
Datum gepubliceerd2005-01-24
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 04/864
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit (hierna: besluit I) heeft verweerder de uitkering van eisers op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) per 19 augustus 2003 beëindigd. Bij besluit (hierna: besluit II) heeft verweerder het recht op uitkering van eisers op grond van de Abw over de periode 1 juli 2003 tot en met 31 juli 2003 herzien. Bij separaat besluit (hierna: besluit III) heeft verweerder de over deze periode ten onrechte verstrekte bijstand tot een bedrag van € 606,86 onder verrekening met nog uit te betalen tegoeden teruggevorderd.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 04/864 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [eiser 1] en [eiser 2], eisers, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.J.P. van Horne, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 18 maart 2004. 2. Procesverloop Bij besluit van 28 oktober 2003 (hierna: besluit I) heeft verweerder de uitkering van eisers op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) per 19 augustus 2003 beëindigd. Bij besluit van 10 november 2003 (hierna: besluit II) heeft verweerder het recht op uitkering van eisers op grond van de Abw over de periode 1 juli 2003 tot en met 31 juli 2003 herzien. Bij separaat besluit van 10 november 2003 (hierna: besluit III) heeft verweerder de over deze periode ten onrechte verstrekte bijstand tot een bedrag van € 606,86 onder verrekening met nog uit te betalen tegoeden teruggevorderd. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de ingediende bezwaren ongegrond verklaard en onder wijziging van de wettelijke grondslag van besluit I de eerder genoemde besluiten gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 16 augustus 2004. Eisers zijn aldaar vertegenwoordigd door mr. Van Horne, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Klok, werkzaam bij de gemeente Ede. 3. Overwegingen Per 1 januari 2004 is de Abw ingetrokken, en is de Wet werk en bijstand (Wwb) in werking getreden. Uit artikel 21, eerste lid van de Invoeringswet Wet werk en bijstand vloeit - voor zover hier van belang - voort dat op een bezwaar- of beroepschrift dat vóór of op 31 december 2003 is ingediend tegen een door het college van burgemeester en wethouders op grond van de Abw genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, wordt beslist met toepassing van de Abw. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de vreemdelingendienst eiser per 19 augustus 2003 heeft ingedeeld in GBA-code 98 (geen verblijfsrecht). Volgens verweerder heeft de vreemdelingendienst hiermee blijkbaar willen aangeven dat eiser niet voldoet aan de eisen die artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het handboek WIZ stellen. Verweerder stelt dat hij in principe mag afgaan op de juistheid van de code die de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) vermeldt. Bij de vreemdelingendienst is navraag gedaan naar de gehanteerde codering. Ondanks de tussenkomst van de gemachtigde van eisers heeft de vreemdelingendienst niet besloten eiser in code 28 in te delen. Verweerder stelt dat eisers derhalve geen recht meer hebben op bijstand. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de in besluit I gekozen wettelijke grondslag van artikel 1b, aanhef en onder 1 van de Vreemdelingenwet gewijzigd in artikel 8, aanhef, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000. Naar de mening van verweerder is er geen inhoudelijke samenhang tussen besluit I enerzijds en de besluiten II en III anderzijds. Er is derhalve geen sprake van een inhoudelijk bezwaar tegen de besluiten II en III. Volgens verweerder kan een verdere behandeling van de bezwaren tegen de besluiten II en III achterwege blijven, nu besluit I niet wordt herzien. Eisers hebben het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op hun stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan. In artikel 7, eerste lid, van de Abw is bepaald dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege. In artikel 7, tweede lid, van de Abw is bepaald dat met de Nederlander wordt gelijkgesteld de hier te lande verblijvende vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000. In artikel 7, derde lid, van de Abw is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur hier te lande verblijvende vreemdelingen, anders dan die bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000, voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk kunnen worden gesteld: a. ter uitvoering van een verdrag dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of b. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vw 2000. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Abw is getroffen bij het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Abw, Ioaw, Ioaz, Wvg en WIK (hierna: Besluit gelijkstelling). Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Besluit gelijkstelling wordt voor de toepassing van de Abw met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, Vw 2000: a. voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, of b. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000, of, buiten die termijn, in geval artikel 6:11 van de Awb toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vw 2000. Artikel 1, tweede lid, van het Besluit gelijkstelling bepaalt dat de in het eerste lid van dat artikel bedoelde gelijkstelling eindigt zodra: a. onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is beslist, of b. de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vw 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven. In artikel 8, onder e, van de Vw 2000 is bepaald dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 verschaft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de Minister) aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met h, en j tot en met l, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Ingevolge het derde lid van artikel 9 van de Vw 2000 wijst de Minister bij ministeriële regeling de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, aan en kan hij modellen vaststellen voor de documenten en de schriftelijke verklaring. In artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Voorschrift vreemdelingen 2000 (hierna: het Voorschrift) is bepaald dat als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder e, van de Vw 2000, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven: a. voor gemeenschapsonderdanen die zes maanden in Nederland als werkzoekende of als grensarbeider verblijven: de sticker Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen van het model dat als bijlage 7h bij deze regeling is gevoegd; b. voor gemeenschapsonderdanen, niet zijnde onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en voor gemeenschapsonderdanen die werkzaamheden in loondienst verrichten waarvan te verwachten duur meer dan zes maanden maar minder dan een jaar bedraagt: het document I van het model, dat als bijlage 7a bij deze regeling is gevoegd, en c. voor de overige gemeenschapsonderdanen: het document EU/EER van het model dat als bijlage 7e bij deze regeling is gevoegd. Aan de gedingstukken kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden ontleend. Eiser (Spaanse nationaliteit) en eiseres (Marokkaanse nationaliteit) zijn gehuwd en hebben 5 kinderen, waarvan 4 minderjarig. Zij ontvangen sinds 1999 een Abw-uitkering van verweerder. Eiser beschikte over een document EU/EER geldig tot 1 juli 2003 met corresponderende GBA-code 28. Eiseres beschikte over een verblijfsdocument regulier bepaalde tijd geldig tot 29 juli 2003 met de aantekening verblijf bij echtgenoot. Op de achterzijde van eisers document EU/EER is vermeld dat een meer dan aanvullend beroep op publieke middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. In verband hiermee heeft verweerder per 1 juli 2003 de uitkering van eisers geblokkeerd. Op 24 juli 2003 heeft eiser aan verweerder een afschrift van een arbeidsovereenkomst d.d. 1 juli 2003 overgelegd waaruit blijkt dat hij van 2 juli 2003 tot 19 augustus 2003 voor 5 uur per dag als schoonmaker werkzaam zal zijn. Verweerder heeft vervolgens de uitkering ingaande 1 juli 2003 gedeblokkeerd. Uit raadpleging van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) door verweerder bleek dat per 19 augustus 2003 de GBA-code was gewijzigd in code 98. Deze code correspondeert met de omschrijving dat een vreemdeling niet (langer) over een verblijfstitel beschikt. Hierop is door verweerder contact opgenomen met de vreemdelingendienst. Een medewerker van deze dienst heeft aangegeven dat eiser sedert 19 augustus 2003 verblijfscode 98 heeft. In het paspoort van eiser heeft de vreemdelingendienst op 9 februari 2004 de verblijfsaantekening voor gemeenschapsonderdaan aangebracht met de aantekening dat eiser op 19 augustus 2003 is aangemeld als werkzoekende. In geschil is of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser op 19 augustus 2003 niet rechtmatig in Nederland verblijf had als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Vw 2000 zodat hij niet ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Abw recht had op bijstand. Van een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Vw 2000 is eerst sprake indien eiser krachtens gemeenschapsrecht aanspraak kan maken op verblijf. Of dit het geval is, kan blijken uit de in artikel 9, eerste en derde lid, van de Vw 2000 juncto artikel 3.2, eerste lid, van het Voorschrift vermelde documenten en verklaringen die eiser desgevraagd aan verweerder dient te tonen. Daarnaast is dit door verweerder te verifiëren door raadpleging van de GBA, waarin de verblijfsrechtelijke status door de vreemdelingendienst wordt opgenomen. De door eiser getoonde verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen bieden gezien het vorenstaande geen steun voor zijn stelling dat hij op 19 augustus 2003 aanspraak kon maken op verblijf krachtens gemeenschapsrecht. De rechtbank stelt vast dat deze verblijfsaantekeningen als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van het Voorschrift op 9 februari 2004 in het paspoort zijn geplaatst. De rechtbank kan hieruit in combinatie met eisers document EU/EER dat geldig was tot 1 juli 2003 geen andere conclusie trekken dan dat eiser in de periode van 1 juli 2003 tot 9 februari 2004 niet beschikte over een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 waaruit bleek dat hij krachtens gemeenschapsrecht rechtmatig verblijf had in Nederland. Voorts treft eisers stelling dat de GBA-code 98 niet juist zou zijn geen doel. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zake van de juistheid van deze code telefonisch informatie heeft ingewonnen bij de vreemdelingendienst. Mevrouw J. Jansen van de vreemdelingendienst heeft bevestigd dat eiser sedert 19 augustus 2003 GBA-code 98 heeft. Indien eiser het met deze uitkomst niet eens is, dient hij zich tot de vreemdelingendienst te wenden. Verweerder kan hierin voor het overige geen actieve rol spelen. Het in dit verband door eiser gedane beroep op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 23 april 2004, reg.nr. VWWB 04/1016 kan niet slagen. Anders dan in het daar aan de orde zijnde geval heeft verweerder ter zake van de juistheid van de GBA-code wel navraag bij de vreemdelingendienst gedaan. Aangezien eiser niet over een verblijfsdocument beschikte waaruit bleek dat hij op 19 augustus 2003 rechtmatig in Nederland verbleef noch de onjuistheid van de sinds 19 augustus 2003 in het GBA opgenomen code 98 aannemelijk heeft kunnen maken, heeft verweerder derhalve terecht geconcludeerd dat hij op 19 augustus 2003 niet kon worden beschouwd als gemeenschapsonderdaan, bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Hij kon derhalve niet gelijk gesteld worden met een Nederlander ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Abw. Op basis van het vorenstaande heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat eiser op 19 augustus 2003 niet behoorde tot de personenkring van de Abw en niet (langer) in aanmerking kwam voor bijstand. De uitkering is dan ook terecht beëindigd. Aan de herziening en de terugvordering ligt ten grondslag dat uit een heronderzoek is gebleken dat de inkomsten van eiser over de periode van 1 juli 2003 tot en met 31 juli 2003 niet volledig op de uitkering zijn gekort. De rechtbank stelt vast dit door eisers niet is betwist. Verweerder is dan ook terecht overgegaan tot herziening van het recht op bijstand op grond van artikel 69, derde lid, onder b, van de Abw. Van dringende reden als bedoeld in artikel 69, vijfde lid, van de Abw is de rechtbank niet gebleken. Verweerder was derhalve gehouden de over de periode 1 juli 2003 tot en met 31 juli 2003 ten onrechte betaalde bijstand met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw van eisers terug te vorderen. De hoogte van de terugvordering is door eisers als zodanig niet betwist. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw, die slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale en/of financiële consequenties van de terugvordering voor de betrokkene, is de rechtbank evenmin gebleken. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. J. Barrau, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2004. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 17 september 2004