Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR3200

Datum uitspraak2004-09-23
Datum gepubliceerd2004-10-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6167 BPW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing van het verzoek om herziening van de eerdere uitspraak van de Raad.


Uitspraak

03/6167 BPW U I T S P R A A K met toepassing van artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, om herziening van de uitspraak van de Raad van 4 april 2002, nummer 00/4055 BPW. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens verzoeker heeft mr. B.J. de Deugd, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel, bij schrijven (met bijlagen) van 25 november 2003 om herziening verzocht van de bovenvermelde uitspraak, waar welke uitspraak hierbij wordt verwezen. Namens de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, in voormelde uitspraak en hierna aangeduid als verweerster, is bij brief van 8 januari 2004 aan de Raad bericht dat in het verzoek om herziening geen aanleiding wordt gezien tot het maken van opmerkingen. Bij brieven van 14 juli en 26 juli 2004 heeft de voornoemde gemachtigde van verzoeker nog stukken ingezonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 augustus 2004. Daar is verzoeker in persoon verschenen, bijgestaan door mr. De Deugd voornoemd, en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. F.M.H. Kok, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP. II. MOTIVERING Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 17 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift niet bekend waren en redelijkerwijs niet eerder bekend konden zijn en c. waren zij bij de Raad eerder bekend, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Naar vaste rechtspraak van de Raad is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. Daarom al kan de Raad het door verzoeker ingediende commentaar van 24 november 2002 op een in april 1994 uitgebracht rapport van een geneeskundig onderzoek niet in zijn oordeelsvorming betrekken. De Raad stelt voorop dat in de uitspraak, waarvan herziening wordt verzocht, de toen voorliggende vraag is beantwoord of verweerster op goede gronden heeft geoordeeld dat de bij verzoeker bestaande hartklachten zijn ontstaan duidelijk uit andere oorzaken dan de verzetsomstandigheden. Dit betekent dat bij dit verzoek om herziening de door verzoeker nu tevens aan de orde gestelde rugklachten buiten beschouwing moeten worden gelaten. De Raad stelt vast dat de ingediende stukken, waarop het verzoek om herziening in essentie is gebaseerd, stukken zijn die zich in het dossier van de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, hebben bevonden. Deze stukken waren dan ook bij verzoeker bekend, althans konden hem redelijkerwijs bekend zijn. De Raad verwerpt, gezien de stukken in het zojuist genoemde dossier, de stelling van verzoeker dat deze stukken hem destijds niet vanwege de Raad zijn toegezonden, daargelaten welke betekenis deze stelling in dit geding heeft. Dit betekent dat deze ingediende stukken niet voldoen aan de vereisten zoals genoemd in artikel 8:88, eerste lid aanhef en onder b, van de Awb. Ook voor het overige heeft verzoeker geen stukken ingebracht die aan de eisen van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb voldoen. Het verzoek om herziening dient derhalve te worden afgewezen. De Raad die, ten slotte, geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten, beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Wijst het verzoek om herziening af. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2004. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) A. de Gooijer. HD 25.08