Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR3248

Datum uitspraak2004-09-30
Datum gepubliceerd2004-10-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/006137-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vier jaar gvs wegens faillissements-, belasting-, en sociale verzekeringsfraude, bedreiging en verduistering. De rb beveelt de gevangenneming van de verdachte wegens gevaar voor herhaling.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Tegenspraak Parketnummer: 11/006137-02 Zittingsdatum: 16 september 2004 Uitspraak: 30 september 2004 VERKORT STRAFVONNIS De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen: [naam verdachte] De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven en zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd. Kopieën van de dagvaarding en de vorderingen zijn als bijlagen 1 en 1A en 1B aan dit vonnis gehecht en maken hiervan deel uit. 2. De voorvragen 2.1 De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 2.2 De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. 2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. 2.4 De schorsing van de vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 3. Het onderzoek ter terechtzitting 3.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend met uitzondering van feit 5 waarvan verdachte naar zijn oordeel dient te worden vrijgesproken- gevorderd verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. 3.2 De verdediging De verdachte heeft een bewijsverweer gevoerd. 3.3 De vordering van de benadeelde partij Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk ter terechtzitting in het geding gevoegd en hebben gevorderd de verdachte te veroordelen aan hen te betalen de na te noemen bedragen ter zake van de na te noemen ten laste gelegde feiten: - [naam benadeelde] (feiten 1,3 en 5) € 22.469,38 en een nog nader bij staat op te maken bedrag; - [naam benadeelde] (feit 7) € 1250. De officier van justitie heeft geconcludeerd de vordering van [naam benadeelde] -als voorschot- toe te wijzen tot een bedrag van € 100.000 en de vordering van [naam benadeelde] integraal toe te wijzen. Door de verdachte is de aansprakelijkheid voor de door de benadeelde partijen gestelde schadebedragen betwist. 4. De bewijsbeslissingen 4.1 De bewezenverklaring De rechtbank acht bewezen dat de verdachte 1. als bestuurder, te weten directeur van de rechtspersoon [naam rechtspersoon] , welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 8 augustus 2001 in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 1 januari 1998 tot en met 8 augustus 2001, te Dordrecht telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon: # een geldbedrag van fl. 205.322,16,- of daaromtrent, aan de boedel onttrokken heeft, immers buiten bereik en beheer van de te benoemen curator gebracht en gehouden heeft, door de aan [naam rechtspersoon] toekomende opbrengsten van pintransacties (ter waarde van in totaal fl. 205.322,16,-) te ontvangen op een bankrekening ten name van [naam rechtspersoon], en # niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek immers * zijn in de administratie van [naam rechtspersoon] inkoopfacturen van [naam bedrijf] verwerkt die bestemd waren voor [naam rechtspersoon] en/of [naam rechtspersoon] en * zijn in de administratie van [naam rechtspersoon] verkoopfacturen verwerkt van [naam bedrijf], welke afkomstig waren van [naam rechtspersoon] en/of [naam rechtspersoon] en/of een andere vennootschap van verdachte en * is de aankoop van de voorraden van [naam rechtspersoon] door [naam rechtspersoon] voor een bedrag van fl. 100.000,- in het geheel niet in de administratie van [naam rechtspersoon] verwerkt, 2. als bestuurder, te weten directeur, van de rechtspersoon [naam rechtspersoon] , welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 5 januari 2000 in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 31 december 1998 tot en met 9 april 2002, te Dordrecht telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon: # enig goed klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, te weten de gehele handelsvoorraad van [naam rechtspersoon] voor een totaalbedrag van fl. 100.000,- of daaromtrent terwijl deze handelsvoorraad in werkelijkheid fl. 1.512.038,- of daaromtrent waard was, en # niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld, immers zijn ondanks herhaalde uitnodiging daartoe niet aan de curator uitgeleverd de navolgende delen van de administratie van die rechtspersoon: * onderhoudscontracten van beveiliging en/of telecom ten name van [naam rechtspersoon] en * de door curator [naam curator] in de bijlagen 454 tot en met 457 genoemde delen van administratie van [naam rechtspersoon] en/of [naam rechtspersoon] 3. in de periode van 29 april 1998 tot en met 4 februari 2002 te Dordrecht telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen - ten name van [naam rechtspersoon] over het eerste kwartaal van 1998 tot en met het eerste kwartaal van 1999 (bijlage D/001 tot en met D/005) en - ten name van [naam rechtspersoon] over het tweede kwartaal van 1999 en het derde kwartaal van 1999 en de maanden oktober 1999 tot en met december 1999 (bijlage D/006 tot en met D/010) en - ten name van [naam rechtspersoon] over het eerste kwartaal van 2000 tot en met het tweede kwartaal van 2000 (bijlage D/014 tot en met D/015) en - ten name van [naam rechtspersoon] over het vierde kwartaal van 2000 en het tweede kwartaal van 2001 en juli 2001 tot en met december 2001 (bijlage D/019 en D/117 tot en met D/124) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op het bij/aan de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen Dordrecht ingeleverde en/of toegezonden aangiftebiljetten loonbelasting en premie volksverzekeringen over genoemde tijdvakken telkens een onjuist, immers te laag bedrag aan brutoloon sociale verzekeringen en een onjuist, immers te laag bedrag aan de te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen vermeld, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven; 4. op tijdstippen in de periode van 1 januari 2000 tot 1 maart 2001 te Dordrecht aangiften Loonbelasting/premie volksverzekeringen ten name van [naam rechtspersoon] en/of [naam rechtspersoon], welke geschriften zijn aangemerkt als bezwaarschriften tegen de ambtshalve aanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen (bijlage D/016 tot en met D/018) - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid op/in voornoemde geschriften een te laag bedrag aan brutoloon sociale verzekeringen en een te laag bedrag aan (totaal) te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen vermeld, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken; 5. , werkgever zijnde, te Dordrecht op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 8 augustus 2001, telkens opzettelijk niet en/of niet juist en/of niet volledig zijn verplichtingen conform artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering is nagekomen, om aan het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen opgave te doen van het door de werknemers van [naam rechtspersoon] en/of [naam rechtspersoon] en/of [naam rechtspersoon] genoten lonen, immers heeft hij, verdachte telkens opzettelijk niet en/of niet juist en/of niet volledig opgave gedaan (al dan niet door middel van jaaropgavekaarten van het (totaal aan) loon van de bij [naam rechtspersoon] en/of [naam rechtspersoon] en/of [naam rechtspersoon] in dienst zijnde werknemers. 6. Ter berechting gevoegd feit: 080261-03 op tijdstippen in de periode van 02 oktober 2002 tot en met 04 oktober 2002 te Dordrecht, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk: - voornoemde [naam slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Indien jij je aanvraag niet intrekt, overgiet ik je met benzine en dan de fik er in!", en - tegen [naam getuige] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik zal [naam slachtoffer] met benzine overgieten en in de fik steken!"; 7. Ter berechting gevoegd feit: 010435-03 in de periode van 30 juni 2001 tot en met 13 augustus 2003 te Dordrecht, opzettelijk stereoapparatuur, toebehorende aan [naam benadeelde] welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten door het inleveren van de apparatuur door die benadeelde ter verkrijging van nieuwe apparatuur, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken. Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. 4.2 De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Het bewezenverklaarde levert op: 1. ALS BESTUURDER VAN EEN RECHTSPERSOON WELKE IN STAAT VAN FAILLISSEMENT IS VERKLAARD, TER BEDRIEGLIJKE VERKORTING VAN DE RECHTEN DER SCHULDEISERS VAN DE RECHTSPERSOON ENIG GOED AAN DE BOEDEL ONTTREKKEN EN ALS BESTUURDER VAN EEN RECHTSPERSOON WELKE IN STAAT VAN FAILLISSEMENT IS VERKLAARD, TER BEDRIEGLIJKE VERKORTING VAN DE RECHTEN DER SCHULDEISERS VAN DE RECHTSPERSOON NIET VOLDOEN AAN DE OP HEM RUSTENDE VERPLICHTINGEN TEN OPZICHTE VAN HET VOEREN VAN EEN ADMINISTRATIE INGEVOLGE ARTIKEL 10, EERSTE LID, VAN BOEK 2 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK 2. ALS BESTUURDER VAN EEN RECHTSPERSOON WELKE IN STAAT VAN FAILLISSEMENT IS VERKLAARD, TER BEDRIEGLIJKE VERKORTING VAN DE RECHTEN DER SCHULDEISERS VAN DE RECHTSPERSOON ENIG GOED KLAARBLIJKELIJK BENEDEN DE WAARDE VERVREEMDEN EN ALS BESTUURDER VAN EEN RECHTSPERSOON WELKE IN STAAT VAN FAILLISSEMENT IS VERKLAARD, TER BEDRIEGLIJKE VERKORTING VAN DE RECHTEN DER SCHULDEISERS VAN DE RECHTSPERSOON NIET VOLDOEN AAN DE OP HEM RUSTENDE VERPLICHTINGEN TEN OPZICHTE VAN HET VOEREN VAN EEN ADMINISTRATIE INGEVOLGE ARTIKEL 10, EERSTE LID, VAN BOEK 2 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK EN HET BEWAREN EN TE VOORSCHIJN BRENGEN VAN BOEKEN, BESCHEIDEN EN ANDERE GEGEVENSDRAGERS IN GENOEMD ARTIKEL BEDOELD. 3. OPZETTELIJK EEN BIJ DE BELASTINGWET VOORZIENE AANGIFTE ONJUIST OF ONVOLLEDIG DOEN, TERWIJL HET FEIT ERTOE STREKT DAT TE WEINIG BELASTING WORDT GEHEVEN, MEERMALEN GEPLEEGD 4. VALSHEID IN GESCHRIFT, MEERMALEN GEPLEEGD 5. OPZETTELIJK EEN DER IN ARTIKEL 10 VAN DE COORDINATIEWET SOCIALE VERZEKERING BEDOELDE VERPLICHTINGEN, NIET, NIET JUIST OF NIET VOLLEDIG NAKOMEN, MEERMALEN GEPLEEGD 6. BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT 7. VERDUISTERING 6. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid 7.1 Strafmotivering De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Verdachte heeft als bestuurder van een aantal bedrijven gedurende een periode van ruim vier jaar zich stelselmatig en op grote schaal bezig gehouden met faillissementsfraude, belastingfraude en fraude met premies werknemersverzekeringen waardoor aan schuldeisers, belastingdienst en bedrijfsvereniging fors financieel nadeel is toegebracht. Naast financieel nadeel heeft verdachte ook veel menselijk leed veroorzaakt door zijn uiterst verwerpelijke gedrag. Verdachte hanteerde een werkwijze die voor klanten, leveranciers en andere belanghebbenden ondoorzichtig was, doordat in een carrousel van BV's bedrijfsactiviteiten werden uitgevoerd. Goederen en diensten werden geleverd door de ene BV van verdachte, terwijl de facturen daarvoor op naam stonden van een andere BV. Pintransacties vonden plaats op naam van de ene BV, terwijl de boeking plaatsvond op een bankrekening van een van de andere BV's van verdachte. De administratie van de BV's werd niet op een behoorlijke wijze en in overeenstemming met de wet gevoerd doordat de administratie van verschillende BV's door elkaar heen liep. Facturen van de ene BV werden geboekt in de administratie van een andere BV. Ook werden in het zicht van een faillissement van een BV geld en goederen overgeheveld naar een andere BV en werden delen van de administratie van een failliete BV niet of niet tijdig ter beschikking gesteld aan de curatoren. Tenslotte werden binnen de BV's werknemers zwart uitbetaald. De zwarte loonbetalingen vonden onder meer plaats door geld aan de kassa van de electronicawinkel te onttrekken. Daartoe werd tegen klanten gezegd dat de pinautomaat in de winkel kapot was, zodat er voldoende kasgeld beschikbaar was. Dergelijke feiten tasten in hoge mate het vertrouwen in het maatschappelijke handelsverkeer aan en dienen, zeker indien het gaat om lange periodes en hoge bedragen, te worden bestraft met een langdurige gevangenisstraf. Verdachte heeft zich voorts nog schuldig gemaakt aan een bedreiging van een ex-werknemer en aan een verduistering van goederen. Beide feiten vonden eveneens plaats in het kader van de bedrijfsuitoefening van verdachte. Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting laten blijken geen enkele moeite te hebben met de door hem gepleegde handelingen en het laakbare daarvan absoluut niet in te zien. Dit baart de rechtbank grote zorgen, te meer nu verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven ook thans nog actief te zijn in de zakenwereld en onder de paraplu van zijn (nog overgebleven) BV's werkzaamheden uit te voeren die gelijksoortig zijn aan de werkzaamheden die verdachte in het verleden verrichtte en die aan de basis stonden van de strafbare feiten waarvoor verdachte nu terechtstaat. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel, dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vordert. Er moet namelijk ernstig rekening mede worden gehouden, dat de verdachte (opnieuw) een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld of waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht, dan wel algemeen gevaar voor goederen kan ontstaan. De rechtbank zal dan ook de gevangenneming van de verdachte bevelen (onder opheffing van het geschorste bevel tot bewaring), hetgeen in een afzonderlijk bevel zal worden opgenomen. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van de reclassering en heeft zij gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister. 7.2 De vorderingen van de benadeelde partijen De rechtbank is van oordeel dat de verdachte jegens de benadeelde partij [naam benadeelde], aansprakelijk is voor de door het onder 7 primair bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade. De rechtbank acht de vordering voor een bedrag van ? 1250,- toewijsbaar nu de vordering onvoldoende betwist is en deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Naast toewijzing van de civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van strafrecht opleggen. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde] niet van zo eenvoudige aard is dat deze vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij voornoemd niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Nu de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, wordt deze veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt ten behoeve van deze vordering, zoals hierna zal worden bepaald. 8. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften: artikelen 24c, 36f, 57, 225, 285, 321 en 343 van het Wetboek van Strafrecht; artikelen 17a (oud) en 18 (oud) Coördinatiewet Sociale Verzekering; artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. 9. De beslissing De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis; verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert; verklaart de verdachte hiervoor strafbaar; veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot: EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN VIER JAAR; bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. veroordeelt verdachte (met betrekking tot feit 7) om tegen kwijting te betalen aan [naam benadeelde] een bedrag van € 1250,- (twaalfhonderdvijftig euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil; legt op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1250,- (twaalfhonderdvijftig euro) ten behoeve van [naam benadeelde], met bepaling dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen; bepaalt dat voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat deel doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag de opgelegde maatregel doet vervallen; verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet ontvankelijk in de vordering, met bepaling dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil. Dit vonnis is gewezen door: Mr. H.A.C. Smid, voorzitter, en mrs. I.M.A. de Graaf en M.J.A. Plaisier, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 september 2004.