Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR3770

Datum uitspraak2004-10-13
Datum gepubliceerd2004-10-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400475/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 november 2001 heeft appellant sub 1 (hierna: het algemeen bestuur) een verzoek van [appellanten sub 2] om nadeelcompensatie afgewezen.


Uitspraak

200400475/1. Datum uitspraak: 13 oktober 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1.    het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4, 2.    [appellanten sub 2], respectievelijk wonend te [woonplaats] en [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2003 in het geding tussen: appellanten sub 2 en appellant sub 1. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 november 2001 heeft appellant sub 1 (hierna: het algemeen bestuur) een verzoek van [appellanten sub 2] om nadeelcompensatie afgewezen. Bij besluit van 26 juni 2002 heeft het algemeen bestuur het daartegen door [appellanten sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 december 2003, verzonden op 10 december 2003, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen inhoudt dat het besluit van 30 november 2001 wordt herroepen en het algemeen bestuur zich onbevoegd verklaart op het verzoek om schadevergoeding te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben het algemeen bestuur bij brief van 16 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2004, en [appellanten sub 2] bij brief van 19 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2004, hoger beroep ingesteld. [appellanten sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 10 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben partijen van repliek en dupliek gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2004, waar het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, en mr. ing. C.G.J.M. Peeters, en [appellanten sub 2] in persoon, bijgestaan door mr. E. Lolcama, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding, verlegging en reconstructie van de A16 en de A4, hebben de Minister van Verkeer en Waterstaat en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Gemeenschappelijke regeling) vastgesteld.    Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Gemeenschappelijke regeling kan op grond van de regeling slechts schadevergoeding op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, toegekend worden als de schade een gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, en deze schade redelijkerwijs niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.               Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling is het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: het algemeen bestuur) bij uitsluiting bevoegd, welke bevoegdheid door de raden van de deelnemers aan het schap is overgedragen, ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), doch uitsluitend voorzover deze schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.    Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Gemeenschappelijke regeling is het algemeen bestuur bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding op basis van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) welke bevoegdheid door de Minister is overgedragen, doch uitsluitend voorzover deze schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.    Ingevolge artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling is op de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 de door het algemeen bestuur vast te stellen nadeelcompensatieverordening van toepassing. 2.1.1.    Het algemeen bestuur heeft ter uitvoering van artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling op 6 april 1998 de Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Verordening) vastgesteld.    In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald, voorzover hier van belang, dat het algemeen bestuur, op verzoek van degene die schade lijdt of zal lijden, schadevergoeding toekent als de schade het gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, mits deze schade niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voorzover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.    In artikel 12 is bepaald dat indien strikte toepassing van deze Verordening zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt, kan van het gestelde in artikel 2, eerste lid, worden afgeweken. 2.2.    [appellanten sub 2] stelt schade te hebben geleden in de vorm van een verminderde opbrengst bij de verkoop van de woning aan de [locatie] te [plaats]. Deze schade is te wijten aan de besluitvorming rond de aanleg van de HSL-Zuid en daarmee samenhangende infrastructurele werken. 2.3.    Bij de beslissing op bezwaar heeft het algemeen bestuur de bij het primaire besluit gegeven afwijzing van het verzoek om schadevergoeding gehandhaafd. Voor de gronden van deze beslissing heeft het algemeen bestuur verwezen naar het advies van de Schadecommissie HSL-Zuid/A16/A4 van 2 november 2001. In dat advies is, voorzover hier van belang, gesteld dat de Verordening uitsluitend een grondslag biedt voor schadevergoeding  voorzover de gestelde schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen. Nu [appellanten sub 2] de woning heeft verkocht vóórdat het tracébesluit in rechte onaantastbaar is geworden, komt de gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking. De gestelde schade is niet het gevolg van het onherroepelijke tracébesluit. Voor toepassing van de hardheidsclausule acht het algemeen bestuur onvoldoende aanleiding aanwezig. 2.4.    De rechtbank heeft overwogen – voorzover hier van belang en samengevat weergegeven – dat, gelet op het bepaalde in artikel 9 van de Gemeenschappelijke regeling het algemeen bestuur niet bevoegd was te beslissen op het verzoek om schadevergoeding. De deelnemers aan de Gemeenschappelijke regeling hebben hun bevoegdheden om te beslissen op verzoeken om schadevergoeding uitsluitend overgedragen voorzover de schade waarvan vergoeding wordt gevraagd voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen. 2.5.    Het algemeen bestuur en [appellanten sub 2] stellen zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het algemeen bestuur niet bevoegd was te beslissen op het verzoek om schadevergoeding. 2.6.    Dat betoog slaagt. In artikel 2, tweede lid, van de Gemeenschappelijke regeling in samenhang met artikel 9 van de Gemeenschappelijke regeling is de bevoegdheid van het algemeen bestuur neergelegd op verzoek schadevergoeding toe te kennen als de schade een gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen. In lijn daarmee is in artikel 2, eerste lid, van de Verordening bepaald dat schadevergoeding slechts kan worden toegekend indien de schade een gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit, anders dan in artikel 2 van de Nadeelcompensatieregeling Verkeer en Waterstaat van 1999, dat ter zitting aan de orde is gesteld. Uit dit samenstel van bepalingen volgt dat het algemeen bestuur, in het geval dat het bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding tot de conclusie komt dat de gestelde schade niet het gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit, dit verzoek dient af te wijzen. Het ontneemt hem niet de bevoegdheid om die grond aan de afwijzing van een zodanig verzoek ten grondslag te leggen. 2.6.1.    De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellanten sub 2] hierna zelf beoordelen. 2.7.    [appellanten sub 2] heeft in beroep aangevoerd dat het algemeen bestuur niet onvoorwaardelijk is gebonden aan de in de Verordening opgenomen beperking, die inhoudt dat alleen schade ten gevolge van een onherroepelijk tracébesluit voor vergoeding in aanmerking komt. Immers, het algemeen bestuur heeft de Verordening zelf opgesteld en bovendien geeft de hardheidsclausule een bevoegdheid tot afwijking. Ten onrechte heeft het algemeen bestuur deze clausule niet toegepast, nu hun moeder vanwege haar leeftijd van 93 jaar en fysieke gebreken was genoodzaakt zich te vestigen in een verzorgingshuis en de woning te verkopen, voorafgaande aan het onherroepelijk worden van het tracébesluit. 2.7.1.    Dat betoog faalt. Het algemeen bestuur heeft de Verordening ter uitvoering van artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling opgesteld. Artikel 2, eerste lid, van de Verordening is in overeenstemming met de Gemeenschappelijke regeling waarin de Minister en andere deelnemers aan deze regeling hebben bepaald dat schade alleen voor vergoeding in aanmerking komt voorzover deze schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen. Voorts heeft het algemeen bestuur zich in het besluit van 26 juni 2002 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellanten sub 2] aangevoerde omstandigheden geen grond opleverden voor toepassing van de in artikel 12 van de Verordening neergelegde hardheidsclausule. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart de hoger beroepen van het algemeen bestuur en [appellanten sub 2] gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2003, BELEI 02/1940 HRK; III.    verklaart het door [appellanten sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat. w.g. Zwart    w.g. Planken Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004 299.