Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR3868

Datum uitspraak2004-09-09
Datum gepubliceerd2004-11-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/36834
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / rechtmatig verblijf / schadevergoeding. De bewaring is van meet af aan onrechtmatig. De vreemdeling had op het moment dat de bewaring een aanvang nam rechtmatig verblijf anders dan bedoeld in artikel 8, f, g en h Vw 2000. Verweerder was niet bevoegd de vreemdeling op grond van artikel 59 Vw 2000 in bewaring te stellen. De omstandigheid dat ten tijde van de inbewaringstelling onvoldoende was gebleken dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had, schept geen bevoegdheid tot inbewaringstelling. De rechtbank ziet aanleiding de toe kennen schadevergoeding te matigen omdat de maatregel de vreemdeling kan worden toegerekend. Voorafgaand aan de bewaring heeft de vreemdeling zijn verblijf niet aannemelijk gemaakt aan de hand van onder meer een geldig verblijfsdocument. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’S-HERTOGENBOSCH sector bestuursrecht enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 04/36834 Datum uitspraak: 9 september 2004 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1977 en van Somalische nationaliteit, hierna te noemen: de vreemdeling, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna te noemen: verweerder. Zitting: 23 augustus 2004. De vreemdeling is niet verschenen, doch vertegenwoordigd door mr. ir. H.H. Veurtjes, advocaat te Rotterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. Y.E.A.M. van Hal. I. PROCESVERLOOP Op 13 augustus 2004 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 16 augustus 2004, ontvangen ter griffie van de rechtbank op diezelfde dag, is namens de vreemdeling beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht. Verweerder is op 16 augustus 2004 overgegaan tot opheffing van de bewaring. De gemachtigde van de vreemdeling heeft de rechtbank laten weten het beroep te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding. II. OVERWEGINGEN Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen. Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. Namens de vreemdeling is – kort weergegeven – aangevoerd dat de vreemdeling aanspraak heeft op schadevergoeding nu de bewaring van aanvang af onrechtmatig is geweest. De vreemdeling heeft immers rechtmatig verblijf in Nederland, hetgeen verweerder voorafgaand aan de inbewaringstelling had kunnen vaststellen. Het ten onrechte opleggen en voortduren van de maatregel van bewaring dient in het onderhavige geval geheel voor rekening en risico van verweerder te komen. Namens verweerder is aangevoerd dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen omdat de vreemdeling voorafgaand aan de bewaring zijn rechtmatig verblijf niet heeft weten aan te tonen aan de hand van een onder meer een verblijfsdocument. Daarnaast kon uit de verklaringen van de vreemdeling, zoals deze zijn afgelegd voorafgaand aan de inbewaringstelling, niet worden opgemaakt dat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beroep uit van de volgende feiten. Verweerder heeft op 13 augustus 2004 de vreemdeling ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld omdat niet was gebleken dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had. Verweerder heeft op 16 augustus 2004 de bewaring opgeheven omdat, na contact te hebben opgenomen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst, was gebleken dat de vreemdeling wel rechtmatig verblijf had. De vreemdeling is namelijk een verblijfsvergunning regulier verleend. Uit nader onderzoek is vervolgens gebleken dat de vreemdeling zijn verblijfsdocument nimmer heeft opgehaald, waarna de vreemdeling onjuist is afgemeld bij de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Aangezien het door verweerder te raadplegen systeem B.V.V. is gekoppeld aan de GBA, zijn ook in het door verweerder te raadplegen systeem onjuiste gegevens met betrekking tot de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling terecht gekomen. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 59 van de Vw 2000 kan, met het oog op de uitzetting, door verweerder in bewaring worden gesteld de vreemdeling die; a. geen rechtmatig verblijf heeft; b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h. Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdeling op het moment dat de bewaring een aanvang nam rechtmatig verblijf had, anders dan op grond van artikel 8, onder f, g en h. Derhalve was verweerder niet bevoegd de vreemdeling op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in bewaring te stellen. Voorzover namens verweerder is aangevoerd dat ten tijde van de inbewaringstelling onvoldoende was gebleken dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had, brengt dit de rechtbank niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank schept deze omstandigheid immers geen bevoegdheid voor verweerder om een rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, buiten de gevallen genoemd in artikel 8, f, g en h van de Vw 2000, in bewaring te stellen. Voorts wijst de rechtbank er in dit verband op dat de wet in artikel 50 van de Vw 2000 voorziet in afzonderlijke bevoegdheden waarvan verweerder gebruik had kunnen maken met het oog op de vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Aangezien verweerder niet bevoegd was de vreemdeling op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in bewaring te stellen, heeft de bewaring dan ook van meet af aan onrechtmatig plaatsgevonden. Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande met ingang van 13 augustus 2004 onrechtmatig is, acht de rechtbank in beginsel gronden aanwezig om de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen. Vervolgens dient onderzocht te worden of er aanleiding bestaat het bedrag van de toe te kennen schadevergoeding te matigen. In dat kader dient acht te worden geslagen op de aard van de jegens de vreemdeling geschonden norm en de ernst van de schending. Daarnaast dient in aanmerking te worden genomen het gedrag van de vreemdeling: in welke mate heeft zijn gedrag een reden gevormd voor het opleggen van de bewaring. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er in het onderhavige geval aanleiding de toe te kennen schadevergoeding te matigen. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het opleggen van de maatregel van bewaring de vreemdeling kan worden toegerekend. De vreemdeling heeft immers voorafgaand aan de inbewaringstelling zijn rechtmatig verblijf niet aannemelijk weten te maken aan de hand van onder meer een geldig verblijfsdocument. Voorts heeft de vreemdeling voorafgaand aan de inbewaringstelling zijn rechtmatig verblijf ook anderszins niet aannemelijk weten te maken. De rechtbank kan er in het onderhavige geval evenwel niet aan voorbij gaan dat verweerder kan worden tegengeworpen dat hij eerder had kunnen vaststellen dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had. Uit het door verweerder in casu geraadpleegde systeem, waarin verweerder de verblijfsrechtelijke positie van hier te lande verblijvende vreemdelingen kan raadplegen, bleek immers ten onrechte dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze omstandigheid voor rekening en risico van verweerder te komen. Gezien het voorgaande acht de rechtbank termen aanwezig de schadevergoeding te matigen tot de helft. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,- voor elke dag die in de politiecel is doorgebracht. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 16 augustus 2004, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling in beginsel over de periode van 13 augustus 2004 tot en met 15 augustus 2004 schadevergoeding toekomt. In totaal bedraagt de schadevergoeding 3 x € 47,50 is € 142,50. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 644,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het indienen van het beroepschrift; * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt € 322,-; * wegingsfactor 1. Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 142,50; - veroordeelt verweerder in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 622,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. N.W.A. Stegeman-Kragting als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G. Tajjiou als griffier op 9 september 2004. Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 142,50,- (ZEGGE; HONDERDTWEËNVEERTIG EURO EN VIJFTIG CENT). Aldus gedaan op 9 september 2004 door mr. N.W.A. Stegeman-Kragting. Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC ’s-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 9 september 2004