Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR3975

Datum uitspraak2004-10-15
Datum gepubliceerd2004-10-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001142.04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte als gediplomeerd turnleraar/-trainer gedurende een reeks van jaren vrijwel dagelijks turntraining gaf aan een groot aantal pupillen. Gelet op de samenhang, frequentie en duurzaamheid van verdachtes activiteiten binnen de in de bewezenverklaring genoemde turnverenigingen, alsmede gelet op zijn ondergeschiktheid aan de besturen van die verenigingen, concludeert het hof dat de bewezenverklaarde feiten door de verdachte zijn gepleegd tijdens de uitoefening van zijn beroep van turnleraar/-trainer. Van de zijde van de verdachte is hier tegenin gebracht dat hij voor zijn werkzaamheden geen bezoldiging, doch slechts een onkostenvergoeding ontving. Deze omstandigheid doet naar het oordeel van het hof aan zijn voormelde conclusie niets af, nu een bezigheid die als beroep wordt uitgeoefend, het beroepsmatig karakter niet verliest wanneer de activiteit om niet of, zoals in dit geval, tegen vergoeding van onkosten, wordt verricht. De stelling van de verdachte - daargelaten de juistheid daarvan -, dat hij als gevolg van de onderhavige strafzaak, in de turnwereld so wie so als trainer geen voet meer aan de grond zal krijgen, weerhoudt het hof er niet van de bijkomende straf op te leggen, nu van deze straf naar het oordeel van het hof een speciaal preventieve werking uitgaat.


Uitspraak

parketnummer: 20.001142.04 uitspraakdatum: 15 oktober 2004 tegenspraak GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 3 februari 2004 in de strafzaak onder parketnummer 03/005696-03 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1961, wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Boschpoort" te Breda. Het hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Op grond van het hoger beroep van de officier van justitie is ook het gedeelte van het onder 1 tenlastegelegde, waarvan de verdachte in eerste aanleg werd vrijgesproken, aan het oordeel van het hof onderworpen. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, de grondslag van de tenlastelegging in hoger beroep een andere is dan in eerste aanleg. -2- De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd: 1. dat hij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 30 november 1999 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1987, en/of met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1990, en/of met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1988, die toen (elk) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had(den) bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis en/of zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] geduwd/gebracht; 2. dat hij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 30 november 1999 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n) [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1987, en/of [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1990, en/of [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum] 1988, en/of [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1988, en/of [slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum] 1985, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, toen genoemde perso(o)n(en) (telkens) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid als turntrainer bij [vereniging 1] was/waren toevertrouwd, een of meermalen (telkens) opzettelijk met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) over/aan de schaamlip(pen) en/of de vagina en/of de tepel(s) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] gewreven/gevoeld; 3. dat hij in of omstreeks het tijdvak van 1 augustus 1996 tot en met 31 december 1999 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n) [slachtoffer 6], geboren op [geboortedatum] 1986, en/of [slachtoffer 7], geboren op [geboortedatum] 1991, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, toen genoemde perso(o)n(en) (telkens) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid als turntrainer bij [vereniging 1] was/waren toevertrouwd, een of meermalen (telkens) opzettelijk met zijn, verdachtes, vinger(s) onder het turnpakje en/of met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) over/aan de schaamlip(pen) en/of de vagina van die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] gewreven/gevoeld; 4. dat hij op of omstreeks 20 november 1993, in elk geval in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 1988 tot en met 31 december 1993, te Amersfoort, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 8], geboren op [geboortedatum] 1981, heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het bij de borst van die [slachtoffer 8] beetpakken en/of uit het met zijn, verdachtes, hand onder het -3- turnpakje van die [slachtoffer 8] gaan en/of uit het over de vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer 8] wrijven en/of uit het (verder) omlaag trekken van het turnpakje van die [slachtoffer 8] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het stevig vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 8], subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat hij op of omstreeks 20 november 1993, in elk geval in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 1988 tot en met 31 december 1993, te Amersfoort, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 8], geboren op [geboortedatum] 1981, immers heeft/is, hij, verdachte, toen aldaar, toen genoemde [slachtoffer 8] aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid als turntrainer bij [vereniging 2] was toevertrouwd, een of meermalen (telkens) opzettelijk genoemde [slachtoffer 8] bij de borst(en) beet gepakt en/of met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) het turnpakje van die [slachtoffer 8] omlaag getrokken en/of met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) over/aan de schaamlip(pen) en/of de vagina van die [slachtoffer 8] gewreven/gevoeld; 5. dat hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1993 tot en met 31 oktober 1994 in de gemeente Amersfoort, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 9], geboren op [geboortedatum] 1976, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, toen genoemde [slachtoffer 9] (telkens) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid als turntrainer bij [vereniging 2] was toevertrouwd, een of meermalen (telkens) opzettelijk met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) het turnpakje van die [slachtoffer 9] opzij geschoven en/of over/aan de schaamlip(pen) en/of de vagina van die [slachtoffer 9] gewreven/gevoeld; 6. dat hij op of omstreeks 18 oktober 1993, in elk geval in het jaar 1993, in de gemeente Amersfoort, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 10], geboren op [geboortedatum] 1980, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, toen genoemde [slachtoffer 10] (telkens) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid als turntrainer bij [vereniging 2] was toevertrouwd, een of meermalen (telkens) opzettelijk met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) het slipje van die [slachtoffer 10] opzij geschoven en/of over/aan de schaamlip(pen) en/of de vagina van die [slachtoffer 10] gewreven/gevoeld. In deze weergave van de tenlastelegging is de in hoger beroep toegelaten wijziging begrepen. Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad. -4- De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande: 1. dat hij in het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 30 november 1999 in de gemeente Maastricht meermalen telkens met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1990, en met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1988, die toen elk de leeftijd van twaalf jaren nog niet hadden bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], hebbende verdachte zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geduwd/gebracht; 2. dat hij in het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 30 november 1999 in de gemeente Maastricht meermalen telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarigen [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1987, en [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1990, en [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum] 1988, en [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1988, en [slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum] 1985, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, toen genoemde personen telkens aan zijn zorg en opleiding en waakzaamheid als turntrainer bij [vereniging 1] waren toevertrouwd, meermalen telkens opzettelijk met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) over/aan de schaamlip(pen) en/of de vagina en/of de tepel(s) van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] gewreven/gevoeld; 3. dat hij in het tijdvak van 1 augustus 1996 tot en met 31 december 1999 in de gemeente Maastricht meermalen telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarigen [slachtoffer 6], geboren op [geboortedatum] 1986, en [slachtoffer 7], geboren op [geboortedatum] 1991, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, toen genoemde personen telkens aan zijn zorg en opleiding en waakzaamheid als turntrainer bij [vereniging 1] waren toevertrouwd, meermalen telkens opzettelijk met zijn, verdachtes, vinger(s) onder het turnpakje en met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) over/aan de schaamlip(pen) en/of de vagina van die [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] gewreven/gevoeld; 4. dat hij op 20 november 1993 te Amersfoort door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 8], geboren op [geboortedatum] 1981, heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het bij de borst van die [slachtoffer 8] beetpakken en uit het met zijn, verdachtes, hand onder het turnpakje van die [slachtoffer 8] gaan en uit het over de vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer 8] wrijven en uit het verder omlaag trekken van het turnpakje van die [slachtoffer 8] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit het stevig vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 8]; -5- 5. dat hij in de periode van 1 januari 1993 tot en met 31 oktober 1994 in de gemeente Amersfoort ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 9], geboren op [geboortedatum] 1976, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, toen genoemde [slachtoffer 9] aan zijn zorg en opleiding en waakzaamheid als turntrainer bij [vereniging 2] was toevertrouwd, opzettelijk met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) het turnpakje van die [slachtoffer 9] opzij geschoven en over/aan de schaamlip(pen) en/of de vagina van die [slachtoffer 9] gewreven/gevoeld; 6. dat hij op 18 oktober 1993 in de gemeente Amersfoort ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 10], geboren op [geboortedatum] 1980, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, toen genoemde [slachtoffer 10] aan zijn zorg en opleiding en waakzaamheid als turntrainer bij [vereniging 2] was toevertrouwd, opzettelijk met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) het slipje van die [slachtoffer 10] opzij geschoven en over/aan de schaamlip(pen) en/of de vagina van die [slachtoffer 10] gewreven/gevoeld. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3, 4 primair, 5 en 6 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Door de verdediging is in de eerste plaats, met een beroep op het adagium "unus testis, nullus testis", aangevoerd dat de verdachte van de hem tenlastegelegde feiten behoort te worden vrijgesproken. De raadsman van de verdachte heeft in dit verband aangevoerd, dat het bewijs voor het begaan van ieder van de tenlastegelegde feiten slechts te vinden is in de desbetreffende aangifte en dat het voor een bewezenverklaring benodigde steunbewijs ontbreekt, nu de verklaring van de verdachte, kort gezegd inhoudende dat hij als turnleraar fysieke contacten heeft gehad met de aangeefsters, slechts tegen die achtergrond bezien moet worden en derhalve geen erkenning inhoudt van de in de aangiften of delen daarvan bedoelde handelingen. Voorts is door de verdediging het verweer gevoerd, kort gezegd, dat de aan de verdachte verweten handelingen niet als ontuchtig in de zin van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt, nu deze handelingen in de verhouding tussen (turn)leraar en pupil volstrekt gebruikelijk zijn. Door de verdediging is daarbij -6- voorts gesteld dat het er niet om gaat of de handelingen door de verdachte als ontuchtig zijn ervaren, noch dat hij bij zijn handelen ontuchtige bedoelingen had. Volgens de verdediging is evenmin van doorslaggevend belang of de handelingen voor de betrokken slachtoffers een duidelijke seksuele lading hadden. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof stelt voorop dat de aan de verdachte in de tenlastelegging onder 2, 3, 5 en 6 verweten gedragingen, kort gezegd bestaande uit het met zijn, verdachtes, hand(en) en vinger(s) wrijven over en/of voelen aan de schaamlippen, de vagina en/of de tepels van (veelal zeer jonge) kinderen, die in zijn hoedanigheid van turnleraar/-trainer aan zijn zorg waren toevertrouwd, reeds naar hun aard als ontuchtig zijn aan te merken, ongeacht de bedoelingen van de verdachte en ongeacht de door de verdachte aan zijn handelen in het kader van de sportbeoefening toegekende betekenis. Naar het oordeel van het hof gaat het hier immers om seksueel getinte handelingen, die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Met andere woorden: de hier aan de orde zijnde handelingen van een turnleraar jegens zijn pupillen zijn maatschappelijk niet aanvaardbaar; een turnleraar behoort niet te wrijven over en te voelen aan de intieme delen van het lichaam van zijn pupillen. Voor zover in het verweer anders wordt betoogd, faalt het. Het hof is voorts van oordeel dat het bewijs met betrekking tot de onder 1, 2 en 3, respectievelijk de onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde gedragingen voor de met de ene aangeefster gepleegde ontuchtige handelingen mede kan worden geput uit de aangiftes van de andere slachtoffers. De (kern van de) verklaring van ieder van de aangeefsters betreffende de door de verdachte gepleegde handelingen, zoals ten laste gelegd onder 1, 2 en 3 respectievelijk onder 4, 5 en 6, wordt immers aannemelijk gemaakt door de verklaringen van ieder van de andere aangeefsters over gelijksoortige, door de verdachte in de desbetreffende periode en onder gelijke omstandigheden jegens hen, gepleegde handelingen. Daarnaast geldt ook nog de verklaring van de verdachte, waaruit onder meer blijkt van zijn aanwezigheid op tijd en plaats van de gepleegde feiten, als bewijs van het tenlastegelegde. Ook dit verweer faalt. Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de aangiftes overweegt het hof voorts nog dat het hof zich rekenschap heeft gegeven (onder meer) van de relatief lange periodes die zijn verstreken tussen het moment waarop het feit/de feiten werden gepleegd en het moment waarop daarvan aangifte werd gedaan. Ook heeft het hof zich rekenschap gegeven van de problematiek van het herhaald herbeleven van de gebeurtenissen en - voor zover van toepassing - van de invloed van de door verschillende aangeefsters gevolgde therapieën op de betrouwbaarheid van het geheugen. Dit betekent echter niet dat de aangiftes, waarbij deze aspecten aan de orde zijn, reeds daardoor onbetrouwbaar zijn. Het hof betrekt in zijn oordeel op dit punt voorts de conclusies van de deskundige prof. dr. W.A. Wagenaar in zijn rapport d.d. 14 september 2004, inhoudende: "... vastgesteld kan worden dat er twee groepen (van aangeefsters, toevoeging hof) zijn - uit Maastricht en uit Amersfoort - die onafhankelijk van elkaar beschrijvingen geven van seksueel misbruik door de verdachte, die elkaar grotendeels bevestigen." Weliswaar constateert de deskundige dat er binnen de -7- twee groepen onderlinge contacten zijn geweest, maar, aldus de deskundige, "deze contacten hebben niet tot gevolg gehad dat de individuele herinnering aan wat er gebeurd is, bij de aangeefsters volledig is vervangen door een soort van gemeenschappelijk verhaal; daarvoor verschillen de diverse verhalen toch te veel van elkaar". De deskundige vervolgt dan met de constatering: "de behoorlijke mate van gelijkenis tussen de tien aangiftes moet niet in de eerste plaats worden geweten aan contacten tussen de aangeefsters, maar eerder aan de eenvormige wijze van verhoren en verslagleggen. Daarnaast moet worden overwogen dat (...) we te maken hebben met slechts één dader, die gegeven de grote overeenkomst in de situaties, slechts een beperkte variatie kon aanbrengen in zijn modus operandi." Het hof stelt vast, dat de rapportage van voornoemde deskundige geen bevindingen behelst op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de aangiftes zou dienen te worden getwijfeld. Het hof acht de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. Artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht is laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 januari 1999, derhalve in de loop van de periode waarin het telkens onder 2 en 3 bewezenverklaarde is begaan en nadat het onder 5 en 6 bewezenverklaarde is begaan. Deze wijziging berust evenwel niet op een gewijzigd inzicht van de wetgever nopens de strafwaardigheid van de onderwerpelijke gedraging, zodat het recht wordt toegepast dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde. Het onder 1 bewezenverklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 2 bewezenverklaarde, voor zover begaan in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1998, het onder 3 bewezenverklaarde, voor zover begaan in de periode van 1 augustus 1996 tot en met 31 december 1998, en het onder 5 en 6 bewezenverklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 249, eerste lid (oud), van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 2 bewezenverklaarde, voor zover begaan in de periode van 1 januari 1999 tot en met 30 november 1999, en het onder 3 bewezenverklaarde, voor zover begaan in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999, is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 4 bewezenverklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Hetgeen bewezen is verklaard moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. -8- De redengeving van de op te leggen straf of maatregel De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor de duur van zeven jaren zal worden ontzet van het recht om het beroep van turnleraar uit te oefenen. Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Hierbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich in de periode 1993-1994 in Amersfoort en vervolgens gedurende de periode van medio 1996 tot eind 1999 in Maastricht stelselmatig heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een aantal in zijn hoedanigheid van turnleraar/-trainer aan zijn zorg toevertrouwde (soms zeer jonge) minderjarige pupillen. De verdachte heeft aldus het door zijn pupillen en hun ouders in hem gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd en een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn slachtoffers, die vanwege hun leeftijd en hun relatie tot de verdachte in een kwetsbare positie verkeerden en niet in afdoende mate in staat waren om aan het handelen van de verdachte weerstand te bieden. Op grond van de processtukken neemt het hof aan, dat de slachtoffers psychisch zwaar onder het handelen van de verdachte te lijden hebben gehad en, op grond van hetgeen de ervaring met betrekking tot slachtoffers van seksueel misbruik leert, ligt het in de lijn der verwachting dat deze slachtoffers nog geruime tijd zullen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen de verdachte hen heeft aangedaan. Handelend als bewezenverklaard kan de verdachte, naar het oordeel van het hof, slechts het oog hebben gehad op bevrediging van zijn eigen lustgevoelens, waarbij hij zich in het geheel niet heeft bekommerd om de schade die hij daarbij bij zijn minderjarige slachtoffers en hun omgeving aanrichtte. De verdachte heeft het ontuchtige karakter van de thans bewezenverklaarde feiten vanaf het begin - naar het oordeel van het hof: tegen beter weten in - betwist. Het hof verbindt hieraan de conclusie dat het de verdachte volstrekt ontbreekt aan inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen en dat hij nog immer geen oog heeft voor de schade die zijn handelen bij zijn slachtoffers heeft aangericht. Integendeel, ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zichzelf geprofileerd als slachtoffer van een - overigens niet aannemelijk geworden - actie van (enkele van) zijn Amersfoortse pupillen. Dit, en het gegeven dat de verdachte, nadat hij in feite door een periode van op non-actief stelling in zijn Amersfoortse periode een waarschuwing had ontvangen dat zijn handelen niet aanvaardbaar was, desondanks daarmee in Maastricht is doorgegaan, maakt dat het hof van oordeel is dat de kans op recidive alleszins reëel moet worden geacht. Naar het oordeel van het hof behoort van de op te leggen straf dan ook een speciaal preventieve werking uit te gaan. -9- Gegeven de ernst van zijn handelen, de frequentie waarmee en de lange periode(n) waarin de verdachte de feiten pleegde, het aantal slachtoffers dat hij daarbij maakte, de omstandigheid dat hij daarbij misbruik maakte van het in hem gestelde vertrouwen en van de omstandigheden, waaronder de kwetsbaarheid van zijn slachtoffers, en het risico van recidive - waartegenover ten gunste van de verdachte slechts rekening gehouden kan worden met de omstandigheid dat hij terzake van soortgelijke feiten nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen -, kan naar het oordeel van het hof op de bewezenverklaarde feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van de hierna te vermelden duur. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte voeren het hof niet tot een andere beslissing. Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte, gezien de lange periode waarin, de grote hoeveelheid slachtoffers jegens wie hij de ontuchtige handelingen pleegde, en het risico dat de verdachte zal vervallen in een herhaling van zijn handelen, voor de hierna te vermelden duur ontzet dient te worden van het recht om het beroep van turnleraar/-trainer uit te oefenen. Het hof overweegt hieromtrent nog het volgende. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte als gediplomeerd turnleraar/-trainer gedurende een reeks van jaren vrijwel dagelijks turntraining gaf aan een groot aantal pupillen. Gelet op de samenhang, frequentie en duurzaamheid van verdachtes activiteiten binnen de in de bewezenverklaring genoemde turnverenigingen, alsmede gelet op zijn ondergeschiktheid aan de besturen van die verenigingen, concludeert het hof dat de bewezenverklaarde feiten door de verdachte zijn gepleegd tijdens de uitoefening van zijn beroep van turnleraar/-trainer. Van de zijde van de verdachte is hier tegenin gebracht dat hij voor zijn werkzaamheden geen bezoldiging, doch slechts een onkostenvergoeding ontving. Deze omstandigheid doet naar het oordeel van het hof aan zijn voormelde conclusie niets af, nu een bezigheid die als beroep wordt uitgeoefend, het beroepsmatig karakter niet verliest wanneer de activiteit om niet of, zoals in dit geval, tegen vergoeding van onkosten, wordt verricht. De stelling van de verdachte - daargelaten de juistheid daarvan -, dat hij als gevolg van de onderhavige strafzaak, in de turnwereld so wie so als trainer geen voet meer aan de grond zal krijgen, weerhoudt het hof er niet van de bijkomende straf op te leggen, nu van deze straf naar het oordeel van het hof een speciaal preventieve werking uitgaat. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer 1] als gevolg van de onder 2 bewezenverklaarde feiten, immateriële schade heeft geleden, welke het hof tot op heden naar billijkheid begroot op Euro 1.750,--. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom, ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer 1] als benadeelde partij, aan de verdachte de verplichting opleggen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer te betalen een bedrag van Euro 1.750,--. -10- Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer 3] als gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, immateriële schade heeft geleden, welke het hof tot op heden naar billijkheid begroot op Euro 1.750,--. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom, ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer 3] als benadeelde partij, aan de verdachte de verplichting opleggen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer te betalen een bedrag van Euro 1.750,--. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer 5] als gevolg van de onder 2 bewezenverklaarde feiten, immateriële schade heeft geleden, welke het hof tot op heden naar billijkheid begroot op Euro 1.750,--. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom, ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer 5] als benadeelde partij, aan de verdachte de verplichting opleggen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer te betalen een bedrag van Euro 1.750,--. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer 7] als gevolg van de onder 3 bewezenverklaarde feiten, immateriële schade heeft geleden, welke het hof tot op heden naar billijkheid begroot op Euro 1.750,--. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom, ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer 7] als benadeelde partij, aan de verdachte de verplichting opleggen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer te betalen een bedrag van Euro 1.750,--. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] [slachtoffer 1] heeft zich, vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordigster, overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering. Deze vordering strekt, bij wijze van voorschot, tot vergoeding van geleden schade. Het hof verenigt zich met hetgeen de eerste rechter omtrent deze vordering heeft overwogen en beslist, met dien verstande dat de schade voorlopig zal worden begroot op na te melden bedrag. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht. -11- De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] [slachtoffer 3] heeft zich, vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordigster, overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering. Deze vordering strekt, bij wijze van voorschot, tot vergoeding van geleden schade. Het hof verenigt zich met hetgeen de eerste rechter omtrent deze vordering heeft overwogen en beslist, met dien verstande dat de schade voorlopig zal worden begroot op na te melden bedrag. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] [slachtoffer 5] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering. Deze vordering strekt, bij wijze van voorschot, tot vergoeding van geleden schade. Het hof verenigt zich met hetgeen de eerste rechter omtrent deze vordering heeft overwogen en beslist, met dien verstande dat de schade voorlopig zal worden begroot op na te melden bedrag. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] [slachtoffer 7] heeft zich, vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordigster, overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering. Deze vordering strekt, bij wijze van voorschot, tot vergoeding van geleden schade. Het hof verenigt zich met hetgeen de eerste rechter omtrent deze vordering heeft overwogen en beslist, met dien verstande dat de schade voorlopig zal worden begroot op na te melden bedrag. -12- Nu aan de verdachte in meer vormen de verplichting tot schade- vergoeding aan [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 7] zal worden opgelegd, zal het hof telkens bepalen dat, indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van één van de benadeelde partijen, de daarmee corresponderende verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van dat slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van één van de slachtoffers, de daarmee corresponderende verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van die benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] [slachtoffer 8] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering. Deze vordering strekt, bij wijze van voorschot, tot vergoeding van geleden schade. Het hof verenigt zich met hetgeen de eerste rechter omtrent deze vordering heeft overwogen en beslist, met dien verstande dat de schade voorlopig zal worden begroot op na te melden bedrag. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] [slachtoffer 10] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering. Deze vordering strekt, bij wijze van voorschot, tot vergoeding van geleden schade. Het hof verenigt zich met hetgeen de eerste rechter omtrent deze vordering heeft overwogen en beslist, met dien verstande dat de schade voorlopig zal worden begroot op na te melden bedrag. -13- De toegepaste wettelijke voorschriften De oplegging van straf en maatregel is gegrond op de artikelen 28, 31, 36f, 57, 244, 246, 249 (oud), 249 en 251 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht; verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3, 4 primair, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezenverklaarde onder 1 oplevert: "Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd"; verklaart dat het bewezenverklaarde onder 2 en 3 telkens oplevert: "Ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd"; verklaart dat het bewezenverklaarde onder 4 oplevert: "Feitelijke aanranding van de eerbaarheid"; verklaart dat het onder 5 en 6 bewezenverklaarde telkens oplevert: "Ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige"; verklaart de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaren; beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht; ontzet de verdachte voor de duur van zeven jaren van het recht het beroep van turntrainer/turnleraar uit te oefenen; -14- legt aan de verdachte op de verplichting om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van Euro 1.750,-- (éénduizendzevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijfendertig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft; wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en veroordeelt de verdachte om, bij wijze van voorschot, tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van Euro 1.750,-- (éénduizendzevenhonderdvijftig euro); veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij voornoemd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; legt aan de verdachte op de verplichting om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van Euro 1.750,-- (éénduizendzevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijfendertig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft; wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en veroordeelt de verdachte om, bij wijze van voorschot, tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van Euro 1.750,-- (éénduizendzevenhonderdvijftig euro); veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij voornoemd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; legt aan de verdachte op de verplichting om ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat te betalen een bedrag van Euro 1.750,-- (éénduizendzevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijfendertig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft; wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] en veroordeelt de verdachte om, bij wijze van voorschot, tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van Euro 1.750,-- (éénduizendzevenhonderdvijftig euro); veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij voornoemd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; -15- legt aan de verdachte op de verplichting om ten behoeve van [slachtoffer 7] aan de Staat te betalen een bedrag van Euro 1.750,-- (éénduizendzevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijfendertig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft; wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] en veroordeelt de verdachte om, bij wijze van voorschot, tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van Euro 1.750,-- (éénduizendzevenhonderdvijftig euro); veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij voornoemd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; bepaalt dat de telkens aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van een van de voornoemde benadeelde partijen vervalt, indien en voorzover door de verdachte is voldaan aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van dat slachtoffer; bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van een van de voornoemde slachtoffers vervalt, indien en voorzover door de verdachte is voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van die benadeelde partij; wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] en veroordeelt de verdachte om, bij wijze van voorschot, tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van Euro 680,-- (zeshonderdtachtig euro); veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij voornoemd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] en veroordeelt de verdachte om, bij wijze van voorschot, tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van Euro 680,-- (zeshonderdtachtig euro); veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij voornoemd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door Mr. Tuijn, als voorzitter Mrs. Van den Elzen en Valkenburg, als raadsheren in tegenwoordigheid van Dhr. Koningstein, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 oktober 2004. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 02 tijd : 13.30 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1961, wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda Is bij vonnis van de rechtbank te Maastricht van 3 februari 2004 ter zake van: ten aanzien van sub 1: "Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd", ten aanzien van sub 2 en sub 3 telkens: "Ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertouwde minderjarige, meermalen gepleegd", ten aanzien van sub 4 primair: "Feitelijke aanranding van de eerbaarheid", ten aanzien van sub 5 en sub 6 telkens: "Ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertouwde minderjarige"; veroordeeld tot: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met ontzegging voor de duur van vijf jaren om het beroep van turnleraar uit te oefenen, [...]