Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR4236

Datum uitspraak2004-10-15
Datum gepubliceerd2004-10-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097151-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overleveringswet, Europees Aanhoudingsbevel (EAB), Oostenrijk


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER B Parketnummer: 13/097151-04 RK nummer: 04/3309 Uitspraak: 15 oktober 2004 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 september 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door Dr. Norbert Hofer van het Landesgericht Innsbruck d.d. 2 september 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende: [adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad, hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 oktober 2004 waar de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvouwe, mr. N. Cuvelier, advocaat te Amsterdam, zijn gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt ten grondslag een aanhoudingsbevel, afgegeven door Dr. Norbert Hofer, rechter bij het Landesgericht Innsbruck, Österreich, d.d. 25 augustus 2004. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Oostenrijk strafbaar feit. Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB en in aanvullende informatie, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Turkse nationaliteit heeft. 4. Onschuldverweer De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken. 5. Strafbaarheid Het feit staat vermeld onder nummer 5 op bijlage 1 OLW, te weten: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Op dit feit is naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste drie jaren gesteld. 6. Overige verweren De raadsvrouwe heeft onder meer betoogd. dat de opgeëiste persoon in zijn woonplaats [woonplaats] cocaïne geleverd zou hebben. Blijkens artikel 13, eerste lid OLW wordt de overlevering niet toegestaan indien het strafbare feit geacht wordt geheel of gedeeltelijk in Nederland te hebben plaatsgevonden. De officier van justitie heeft ter zitting overeenkomstig artikel 13, tweede lid OLW gevorderd af te zien van deze weigeringsgrond. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het strafrechtelijk onderzoek is begonnen in Oostenrijk, dat het loopt in Oostenrijk en dat er een aantal verdachten zijn vervolgd in Oostenrijk. Het gaat om invoer van cocaïne in Oostenrijk. Voor een deel heeft het strafbare feit zich afgespeeld in Nederland maar het vervolgingsbelang van Nederland weegt niet op tegen dat van Oostenrijk. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe aangezien zij van oordeel is dat de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen 7. Slotsom Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. 8. Toepasselijke wetsbepalingen Artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet. 9. Beslissing STAAT TOE de overlevering van [verdachte] aan Oostenrijk ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter, mrs. F. Salomon en J.N.A. Jolink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2004. De jongste rechter is buiten staat te tekenen. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.