Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR4237

Datum uitspraak2004-10-15
Datum gepubliceerd2004-10-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097173-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overleveringswet, Europees Aanhoudingsbevel (EAB), Verenigd Koninkrijk


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER B Parketnummer: 13/097173-04 RK nummer: 04/3386 Datum uitspraak: 15 oktober 2004 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 september 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door Christopher L. Pratt, rechter bij het Bow Street Magistrates Court d.d. 1 september 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëist persoon] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De Marwei te Leeuwarden, hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 oktober 2004. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Engelse taal. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt ten grondslag een aanhoudingsbevel afgegeven door het City of London Magistrates Court van 27 augustus 2004. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbaar feit. Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. 4. Strafbaarheid Het feit staat vermeld onder nummer 9 op bijlage 1 van de Overleveringswet, te weten: witwassen van opbrengsten van misdrijven. Op dit feit is naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. 5. Onschuldverweer De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken. 6. Terugkeergarantie Op grond van artikel 6, vijfde lid, van de Overleveringswet kan de overlevering van de opgeëiste persoon alleen worden toegestaan, indien de in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet bedoelde garantie is gegeven. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in een brief van 13 september 2004 de volgende garantie gegeven: In the event that [opgeëist persoon] is extradited to the United Kingdom and a prison sentence is imposed upon him in the United Kingdom for the above offence, then the United Kingdom will, following [opgeeist persoon] transfer to the Netherlands pursuant to the relevant terms of the convention on the Transfer of Sentenced Persons of 21 March 1983 (“the 1983 Convention”), allow the sentence to be adapted by the Netherlands according to the procedure for adaptation laid down in the 1983 Convention. Aangezien de opgeëiste persoon Nederlander is, kan de overlevering slechts plaatsvinden indien het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar is. Het feit levert naar Nederlands recht op: medeplegen van witwassen. Naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) zal kunnen worden omgezet. 7. Overige verweren De raadsman heeft ter zitting onder meer aangevoerd dat het Verenigd Koninkrijk geen rechtsmacht heeft, aangezien de opgeëiste persoon zich gedurende de periode waarin het feit zou hebben plaatsgevonden niet in het Verenigd Koninkrijk bevond. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de zaak moet worden aangehouden voor aanvullende informatie omtrent de geldbedragen op de bankrekening van de opgeëiste persoon en het telefoonnummer die in de stukken genoemd worden. De rechtbank overweegt het volgende. Het in het overleveringsrecht geldende vertrouwensbeginsel brengt mee dat de aangezochte staat er op moet kunnen vertrouwen dat de verzoekende staat slechts een EAB uitvaardigt in zaken waarin hij rechtsmacht heeft. Overigens geldt dat het in dit geval gaat om medeplegen van witwassen. Geld afkomstig van criminele activiteiten in het Verenigd Koninkrijk zou zijn overgeboekt naar de rekening van de opgeëiste persoon. De aanwezigheid van de opgeëiste persoon in het Verenigd Koninkrijk is daarvoor niet relevant. Het onderzoek zal niet worden heropend en aangehouden aangezien de door de raadsman opgeworpen vragen betrekking hebben op de verdenking c.q het bewijsmateriaal en het niet tot de taak van de rechter, die over de overlevering moet beslissen, behoort hierover te oordelen. 8. Slotsom Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. 9. Toepasselijke wetsbepalingen Atikelen 47 en 420 bis van het Wetboek van Strafrecht. Artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet. 10. Beslissing STAAT TOE de overlevering van [verdachte] aan het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van de strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter, mrs. F. Salomon en J.N.A. Jolink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2004. De jongste rechter is buiten staat te tekenen. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.