Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR4329

Datum uitspraak2004-06-10
Datum gepubliceerd2004-10-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-002740-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling tot 4 jaar gevangenisstraf voor betrokkenheid bij de export, het vervoer en bezit van verdovende middelen en medeplegen van verboden wapenbezit.


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-002740-03 datum uitspraak 10 juni 2004 tegenspraak VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 18 juni 2003 in de gevoegde strafzaken onder parketnummers 14/010450-02 en 14/015040-03 van het openbaar ministerie tegen [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, thans gedetineerd in P.I. “Over Amstel”, Huis van Bewaring Demersluis te Amsterdam. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 3 en 4 juni 2003 en in hoger beroep van 11 december 2003, 17 februari 2004, 2 april 2004 en 27 mei 2004 . Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, overeenkomstig de op de terechtzittingen in eerste aanleg van 14 april 2003 en 3 juni 2003 op vordering van de officier van justi¬tie toegestane wijzigingen tenlastelegging. Van die dagvaardingen en vorderingen wijzi¬ging tenlasteleg¬ging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlasteleggingen worden hier overgenomen. Voorzover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daar¬door niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Bewezengeachte Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande -ten aanzien van het in de zaak parketnummer 14/010450-02 onder 1. tenlastegelegde- dat hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2002 tot en met 4 april 2002 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid XTC-pillen bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. -ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 14/010450-02 onder 2. ten laste gelegde- dat hij in de periode van 1 juli 2002 tot en met 2 augustus 2002 in Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad, heeft verkocht, heeft vervoerd en heeft afgeleverd een hoeveelheid cocaïne (ongeveer 4 kilogram), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en in genoemde periode vanuit Nederland opzettelijk genoemde hoeveelheid cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, bestaande dat buiten het grondgebied van Nederland brengen hierin dat hij, verdachte, en zijn mededaders opzettelijk contact hebben gelegd en onderhouden met personen in het Verenigd Koninkrijk ter afname door die personen van die cocaïne en vervolgens opzettelijk die cocaïne op enigerlei wijze buiten het grondgebied van Nederland hebben gebracht. -ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 14/010450-02 onder 3. ten laste gelegde – dat hij op 12 oktober 2002 in de gemeente Uitgeest tezamen en in vereniging met een ander - een wapen van categorie II, te weten een machinepistool (merk Enfield, type MK II, Stengun, kaliber 9 mm), en - een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Beretta, type 950-B, kaliber 6,35 mm), en - munitie van categorie III, te weten 50 patronen (merk Fiocchi (G.F.L.), kaliber .380 / 9 mm kort) en 50 patronen (merk Geco (RWS), kaliber 7,65 mm) en 26 patronen (merk Fiocchi (G.F.L.), kaliber 6,35 mm) voorhanden heeft gehad. -ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 14/010450-02 onder 4. ten laste gelegde- dat hij op 12 oktober 2002 in de gemeente Uitgeest tezamen en in vereniging met een ander - een wapen van categorie I, te weten een veerdrukpistool (merk Tokyo Marui Co. Ltd., model Glock 17), en - een wapen van categorie I, te weten een geluiddemper voorhanden heeft gehad. -ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 14/010450-02 onder 5. ten laste gelegde- dat hij op 12 oktober 2002 in de gemeente Uitgeest tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid XTC-pillen (ongeveer 794 gram) bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. -ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 14/015040-03 ten laste gelegde- dat hij in de periode van 1 juni 2001 tot en met 1 oktober 2001 in de gemeente Akersloot en de gemeente Uitgeest tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd een hoeveelheid XTC-pillen (welke achter de bumper van een Audi A3 zijn gebracht), bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Bespreking van ter terechtzitting gevoerde verweren A. De raadsman heeft in de zaak met parketnummer 14/010450-02 ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde betoogd dat geen bewijs is voor het bestanddeel “een hoeveelheid cocaïne ongeveer 4 kilogram”. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Op 12 maart 2003 verklaarde de medeverdachte [medeverdachte 1], kort samengevat, dat hij vier pakketten ophaalde bij de medeverdachte [medeverdachte 2] in Amstelveen, en vervolgens dezelfde vier pakketten oppikte tussen Manchester en Liverpool en afleverde aan een ander in Belfast. In een telefoongesprek van 18 juli 2002 tussen [medeverdachte 1] en verdachte werd door verdachte gesproken over het koken van het spul om te kijken hoe zuiver het is. Vervolgens vond een aantal betalingen plaats vanuit Noord-Ierland en bracht onder anderen [medeverdachte 1] dit geld naar [medeverdachte 2] teneinde de door [medeverdachte 2] aan de medeverdachte [medeverdachte 3] geleverde cocaïne te betalen. De verdachte verklaarde op 18 oktober 2002 dat 4 kilo cocaïne is geleverd. Het hof overweegt ten aanzien van het hiervoor vermelde dat binnen dit drugscircuit door tenminste twee direct betrokkenen is gesproken over cocaïne, dat er geleverd is via de leverancier van wie in elk geval ten aanzien van een latere leverantie vaststaat, dat deze cocaïne leverde en uiteindelijk bedragen betaald zijn overeenkomstig de waarde van een leverantie van 4 kilo cocaïne. Voorts heeft geen der direct bij de transporten van de cocaïne betrokken verdachten tijdens het opsporingsonderzoek er enige twijfel over laten bestaan dat het om cocaïne ging. Dit alles leidt tot de slotsom dat –hoewel geen cocaïne is aangetroffen- naar het oordeel van het hof in juli 2002 een levering van 4 kilo cocaïne volgens afspraak met de afnemers heeft plaatsgevonden. B. De raadsman heeft voorts betoogd dat het in de zaak met parketnummer 14/010450-02 onder 5. ten laste gelegde ziet op de voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht van hetgeen in de zaak met parketnummer 14/010450-02 onder 1. is ten laste gelegd. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het is aannemelijk dat de van de inpakklus in april 2002 resterende pillen zich bevonden in de partij in beslag genomen goederen op 12 oktober 2002. Het ongeoorloofde wilsbesluit om deze pillen te bewaren ten behoeve van de eventuele volgende inpakklussen moet geacht worden reeds te zijn genomen in de onder feit 1. ten laste gelegde periode. De aanwezigheid van deze zelfde pillen op 12 oktober 2002 moet derhalve, zoals de raadsman heeft betoogd, worden beschouwd als de voortgezette handeling van het aanwezig hebben van die pillen in de onder 1. ten laste gelegde periode. C. De raadsman heeft ten aanzien van het ontbreken van de vermelding “bevattende MDMA” in de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 14/015040-03 opgeworpen dat het bestanddeel “bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I” niet kan worden bewezen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Op 12 oktober 2002 zijn onder de verdachte en en medeverdachte [medeverdachte 4] vier zakjes met drie soorten XTC-pillen in beslag genomen. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 18 november 2002 blijkt dat deze pillen MDMA bevatten. [medeverdachte 4] heeft op 13 oktober 2002 tegenover de politie verklaard dat zij driemaal XTC-pillen heeft verpakt (Z6, 039). Verdachte heeft op 21 oktober 2002 tegenover de politie verklaard dat de aangetroffen XTC-pillen over waren van een inpakklus voor de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] heeft op 22 mei 2003 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat verdachte en [medeverdachte 4] de partij van juli 2001 hebben ingepakt en dat zij in totaal zes à zeven keer inpakklussen hebben verricht. Het hof is van oordeel dat uit het hiervoor vermelde, in onderling verband en samenhang bezien, geconcludeerd kan worden dat de in de tenlastelegging vermelde XTC-pillen van 2001 MDMA bevatten. Hieruit vloeit voort dat ook kan worden bewezen dat de ten laste gelegde XTC een middel bevat, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Anders dan door de raadsman –subsidiair- bepleit staan de aanwezigheid van de pillen in 2001 en die in 2002 niet in zodanig verband dat sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Sr. Het verweer treft derhalve geen doel. Strafbaarheid van het bewezengeachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf¬baarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit straf¬baar is. Het bewezengeachte levert op: Het in de zaak met parketnummer 14/010450-02 onder 1. en 5. bewezen geachte levert op: De voortgezette handeling van medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Het in de zaak met parketnummer 14/010450-02 onder 2. bewezen geachte levert op: De voortgezette handeling van medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. Het in de zaak met parketnummer 14/010450-02 onder 3. bewezen geachte levert op: Medeplegen van: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie. Het in de zaak met parketnummer 14/010450-02 onder 4. bewezen geachte levert op: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd. Het in de zaak met parketnummer 14/015040-03 bewezen geachte levert op: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. Strafbaarheid van de verdachte De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat bepaalde gedragingen door verdachte, zoals het geld brengen naar Nederland, onder druk zijn verricht. Verdachte heeft onder bedreiging door [medeverdachte 3] geld geleend uit Noord-Ierland voor betaling aan [medeverdachte 3]. Het hof acht dit niet aannemelijk gemaakt, noch anderszins is daarvan gebleken, zodat het betoog van de raadsman faalt. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaar¬heid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. Oplegging van straf en maatregel De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek. Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren met atrek. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het herverpakken van voor verdere verspreiding geschikte hoeveelheden XTC-pillen. Hij heeft voorts een belangrijke rol gespeeld bij de export van cocaïne naar het buitenland. Ook onderhield hij de daarvoor vereiste buitenlandse contacten. Het is van algemene bekendheid dat deze verdovende middelen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Door een rol te spelen bij de verspreiding van deze middelen heeft verdachte bijgedragen aan de verslaving van veel drugsgebruikers, alsmede aan de met de verkrijging ervan samenhangende criminaliteit. Bij een doorzoeking van zijn woning zijn (vuur-)wapens aangetroffen. Het voorhanden hebben van vuurwapens met bijbehorende munitie kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Docu¬mentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 17 mei 2004, is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Voorts heeft het hof met betrekking tot de persoon van de verdachte in het bijzonder gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 8 januari 2003 van J.P. Wouda, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee plastic zakken inhoudende diverse gripzakjes (beslaglijst nr. 12) en tas met tape en gripzakjes (beslaglijst nr. 13), welke verdachte geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien de voorwerpen zijn vervaardigd of bestemd tot het begaan van het in de zaak met parketnummer 14/010450-02 onder 1. bewezengeachte. De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee metalen dozen, inhoudende vermoedelijk verdovende middelen, 2.800 pillen, een vuurwapen met demper, een plastic doos met verschillende soorten munitie, een automatisch geweer, een patroonhouder met munitie, een patroon, een imitatiewapen, GLOCK en een holster voor imitatiewapen GLOCK, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, terwijl -de metalen dozen inhoudende vermoedelijk verdovende middelen, welke dozen aan de verdachte toebehoren, in de zaak met parketnummer 14/01450-02 onder 5. kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, -het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 14/01450-02 onder 5. met betrekking tot de pillen is begaan, -het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 14/01450-02 onder 4. met betrekking tot het vuurwapen met demper, het imitatiewapen GLOCK en de holster voor het imitatiewapen GLOCK is begaan -en het in de zaak met parketnummer 14/01450-02 onder 3. bewezen verklaarde met betrekking tot de plastic doos met verschillende soorten munitie, het automatisch geweer, de patroonhouder met munitie en het patroon is begaan. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 55, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (VIER) JAREN. Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 12. twee plastic zakken inhoudende meerdere gripzakjes, 13. een tas met tape en gripzakjes. Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 1. een metalen doos met inhoud 2. een metalen doos met inhoud 3. 2.800 pillen 4. een vuurwapen met demper 5. een plastic doos met verschillende soorten munitie 6. een automatisch geweer 7. een patroonhouder met munitie 8. een patroon 10. een imitatiewapen, GLOCK 11. een holster voor imitatiewapen, GLOCK. Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Lingen, Van Wijnen-Vergeer en Tilleman, in tegenwoordigheid van mr. Greuters, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juni 2004.