Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR4450

Datum uitspraak2004-08-24
Datum gepubliceerd2004-10-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3700 ZFW + 04/3943 ZFW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtbank is buiten omvang geding getreden. Niet voldaan aan materiële connexiteitsvereiste.


Uitspraak

04/3700 ZFW 04/3943 ZFW-VV U I T S P R A A K van DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker (gedaagde in de hoofdzaak), en de onderlinge waarborgmaatschappij Zorgverzekeraar DSW U.A., gevestigd te Schiedam, gedaagde (appellante in de hoofdzaak). I. INLEIDING Gedaagde heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 mei 2004, reg.nr. 03/4508 ZFW. Namens verzoeker heeft mr. M.F.Vermaat, advocaat te Amsterdam, de voorzieningenrechter verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 augustus 2004. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vermaat, met bijstand van N.M. van der Wel en C.P.J. Zuijderwijk, beiden werkzaam bij NESS Nederland B.V. te Ridderkerk. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. van Veen, werkzaam bij gedaagde. II. MOTIVERING Algemeen Ingevolge artikel 8:81 van de Awb in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:86 van de Awb houdt met betrekking tot het hoger beroep voorts in dat de voorzieningenrechter van de Raad, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij aanvraag van 15 mei 2002 heeft verzoeker gedaagde verzocht om aan hem, op grond van zijn verzekering ingevolge de Ziekefondswet (Zfw), de huurkosten van een NESS Handmaster gedurende de periode van een proefbehandeling overeenkomstig het zogenoemde WCN-protocol te vergoeden. Bij besluit van 5 juli 2002 heeft gedaagde die aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 26 juli 2002 bezwaar gemaakt. Op 24 september 2002 heeft de hoorzitting in het kader van de bezwaarschriftprocedure plaatsgevonden. Op 6 juni 2003 heeft het College voor zorgverzekeringen op grond van artikel 74 van de Zfw advies uitgebracht aan gedaagde. Bij aanvraag van 4 juli 2003 heeft verzoeker gedaagde verzocht om aan hem, in aansluiting op de - succesvolle - proefbehandeling, een NESS Handmaster te verstrekken. Bij besluit van 1 augustus 2003 heeft gedaagde ook die aanvraag afgewezen. Bij brief van 3 september 2003 heeft verzoeker aan gedaagde - onder meer - het volgende bericht: “Ik moet u eerlijk zeggen, dat het zeer korte berichtje van uw medewerker (…), adviseur voorzieningen, waarin hij de gevraagde handmaster afwijst, mij erg heeft verbaasd (…). De feiten hebben mijn bezwaar dd 26 juli 2002 tegen het niet vergoeden van de proefperiode ingehaald. De fabrikant heeft mij de handmaster ter beschikking gesteld voor de proefperiode. Deze is inmiddels conform het vereiste protocol uitgevoerd en afgesloten. De revalidatiearts schrijft mij definitief de handmaster voor. Ik wil u beleefd verzoeken mij deze te verstrekken (…).”. Bij besluit van 23 september 2003 heeft gedaagde het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 5 juli 2002 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het namens verzoeker tegen het besluit van 23 september 2003 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat gedaagde met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Gedaagde heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Beoordeling van de hoofdzaak De voorzieningenrechter overweegt allereerst, ambtshalve, het volgende. Uit de overwegingen van de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank niet alleen een oordeel heeft gegeven over het besluit (op bezwaar) van 23 september 2003 met betrekking tot de vergoeding van de huurkosten voor de proefperiode, maar ook over het (primaire) besluit van 1 augustus 2003 met betrekking tot de - definitieve - verstrekking. Daarmee is de rechtbank, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb, buiten de omvang van het geding getreden. Om die reden dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen overweegt de voorzieningenrechter aansluitend het volgende. Uit de brief van verzoeker van 3 september 2003 blijkt dat hij gedurende de proefperiode de beschikking heeft gehad over een NESS Handmaster. Ter zitting is bovendien zowel van de zijde van gedaagde als van de leverancier bevestigd dat voor het gebruik van de NESS Handmaster gedurende de proefperiode geen kosten in rekening zijn gebracht en ook niet zullen worden gebracht. Daarmee is gegeven dat verzoeker (reeds) ten tijde van het instellen daarvan geen belang had bij zijn beroep tegen het besluit van23 september 2003, zodat dit niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor vergoeding van het door verzoeker in beroep betaalde griffierecht en voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding. Voor de goede orde wijst de voorzieningenrechter er nog op dat de brief van verzoeker van 3 september 2003 moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 1 augustus 2003. Op dit bezwaar dient gedaagde - met voortvarendheid - alsnog te beslissen. Beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe, dat hangende de besluitvorming met betrekking tot de definitieve verstrekking aan verzoeker een NESS Handmaster wordt verstrekt. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen (vgl. de uitspraken van 7 mei 2004, reg.nr. 04/1683 WAO-VV, en 18 augustus 2004, reg.nr. 04/3159 ZFW-VV), vloeit uit de functie van het in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb besloten liggende connexiteits-vereiste voort dat daaraan niet alleen in formele maar ook in materiële zin dient te worden voldaan. Dat wil zeggen dat de gevorderde voorlopige voorziening(en) betrekking moet(en) hebben op het - connexe - in de hoofdzaak bestreden besluit (respectievelijk, in voorkomende gevallen, op het daaraan voorafgegane primaire besluit). In dit geval heeft het verzoek om voorlopige voorziening betrekking op het primaire besluit van 1 augustus 2003, waartegen afzonderlijk bezwaar is gemaakt, en derhalve niet op het in de hoofdzaak bestreden besluit van 23 september 2003. Dat de rechtbank - ten onrechte - ook het besluit van 1 augustus 2003 in haar beoordeling heeft betrokken, maakt dit niet anders. Aldus is niet aan het materiële connexiteitsvereiste voldaan, zodat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht en voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding. Voor de goede orde wijst de voorzieningenrechter er nog op dat verzoeker hangende het bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2003 bij de voorzieningenrechter van de rechtbank een verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb kan doen. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, Recht doende: in de hoofdzaak: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het besluit van 23 september 2003 niet-ontvankelijk; op het verzoek om voorlopige voorziening: Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk. Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2004. (get.) Th.G.M. Simons. (get.) C.H.T.W. van Rooijen.