Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR4661

Datum uitspraak2004-10-27
Datum gepubliceerd2004-10-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/008237-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij het verhoor van verdachte bij de politie is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, nu de verhorende ambtenaren zich blijkbaar niet hebben onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen betrokken het gewichtig belang van de waarheidsvinding ter zake van het zeer ernstige strafbaar feit, ten aanzien waarvan jegens de verdachte op het moment van het verhoor ernstige bezwaren bestonden. Dat belang mag echter nimmer afbreuk doen aan het respect voor het principe in het strafrecht dat een verdachte niet mag worden gedwongen een verklaring af te leggen.Gelet op het hiervoor overwogene kan de desbetreffende verklaring van de verdachte aan het bewijs van het begaan van het aan de verdachte ten laste gelegde niet bijdragen. Verdachte heeft met drie anderen getracht een minder valide 77-jarige man in diens eigen huis zijn bankpas met bijbehorende pincode te ontfutselen. Daarbij is een worsteling ontstaan en is de man door een of meer messteken, toegebracht door een medeverdachte, om het leven gekomen. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/008237-04 Datum uitspraak: 27 oktober 2004 Tegenspraak Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2004 gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], wonende te [adres verdachte], thans gedetineerd in Het Keerpunt Opvang- en Behandelcentrum te Cadier en Keer. De tenlastelegging Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat 1. hij, verdachte, op of omstreeks 9 maart 2004 in de gemeente Brunssum, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een bankpas en/of van een pincode, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), met voornoemd oogmerk toen aldaar voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestompt en/of heeft/hebben getrapt en/of heeft/hebben geschopt en/of heeft/hebben omvergeduwd, althans heeft/hebben geduwd en/of met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens lichaam (onder meer in borst en/of hals) heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk vorenomschreven feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij, verdachte, op of omstreeks 9 maart 2004 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 80 Euro, in elk geval geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens)opzettelijk heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestompt en/of heeft/hebben getrapt en/of heeft/hebben geschopt en/of heeft/hebben omvergeduwd, althans heeft/hebben geduwd en/of met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens lichaam (onder meer in borst en/of hals) heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk vorenomschreven feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad; meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 9 maart 2004 in de gemeente Brunssum, ter uitvoering van het door voornoemde [medeverdachte 1] en/of voornoemde [medeverdachte 2], voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een bankpas en/of van een pincode, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of aan voornoemde [medeverdachte 2] en/of aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), met voornoemd oogmerk toen aldaar voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestompt en/of heeft/hebben getrapt en/of heeft/hebben geschopt en/of heeft/hebben omvergeduwd, althans heeft/hebben geduwd en/of met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens lichaam (onder meer in borst en/of hals) heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk vorenomschreven feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte,op of omstreeks 9 maart 2004 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen aldaar opzettelijk in de nabijheid van de plaats van het misdrijf op de uitkijk te verblijven teneinde voornoemde [medeverdachte 1] en/of voornoemde [medeverdachte 2] bij onraad te kunnen waarschuwen; meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 9 maart 2004 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen 80 Euro, in elk geval geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of aan voornoemde [medeverdachte 2] en/of aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of voornoemde [medeverdachte 2] toen aldaar voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestompt en/of heeft/hebben getrapt en/of heeft/hebben geschopt en/of heeft/hebben omvergeduwd, althans heeft/hebben geduwd en/of met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens lichaam (onder meer in borst en/of hals) heeft/hebben gestoken en/of gesneden welk vorenomschreven feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 9 maart 2004 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen aldaar opzettelijk in de nabijheid van de plaats van het misdrijf op de uitkijk te verblijven teneinde voornoemde [medeverdachte 1] en/of voornoemde [medeverdachte 2] bij onraad te kunnen waarschuwen; 2. hij, verdachte, op of omstreeks 5 maart 2004 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen aan de [straat] heeft weggenomen een videorecorder en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; 3. hij, verdachte, op of omstreeks 21 mei 2004 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 195 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde heroïne en/of cocaine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 4. hij, verdachte, op of omstreeks 31 maart 2004 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, een solomotor ( Piaggio, kleur blauw) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die solomotor wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij, verdachte, op of omstreeks 31 maart 2004 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, een solomotor (Merk Piaggio, kleur blauw) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die solomotor redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof; (03/630118/04). De kennelijke misslagen in de tenlastelegging Tengevolge van kennelijke misslagen in de tenlastelegging van feit 1. staat in de regels 1 en 2 van het primair ten laste gelegde vermeld "verdachte" in plaats van "verdachte, en/of een van verdachtes mededaders" en is in regel 16 van het subsidiair ten laste gelegde blijkbaar abusievelijk opgenomen "terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid". De rechtbank herstelt deze fouten, aangezien dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad. De vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2. is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair, 3., en 4. primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. primair een van verdachtes mededaders, op 9 maart 2004 in de gemeente Brunssum, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en verdachtes mededaders, voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een bankpas en van een pincode, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], voornoemde [slachtoffer] opzettelijk heeft geduwd en met een mes in diens lichaam heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk vorenomschreven feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad; 3. hij, verdachte, op 21 mei 2004 in de gemeente Brunssum opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 195 gram, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en 3,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 4. primair hij, verdachte, op 31 maart 2004 in de gemeente Heerlen een solomotor (merk Piaggio, kleur blauw) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van die solomotor wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair, 3. en 4. primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bijzondere overweging omtrent het bewijs De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat zijn cliënt, die toen pas vijftien jaar oud was, door verhorende ambtenaren van politie op zodanige wijze is bejegend, dat daardoor in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 37, onder c, en artikel 40, onder 1, van het Verdrag in zake de rechten van het kind. De raadsman heeft in dat verband verwezen naar hetgeen is gerelateerd in het proces-verbaal met nummer 2004033189-284 van 15 juni 2004 (bladzijden 2632 e.v. van het procesdossier). De raadsman heeft geconcludeerd dat deze verdragschending moet leiden tot een verlaging van de hoogte van de aan zijn cliënt op te leggen straf. Uit het voormelde proces-verbaal blijkt onder meer dat op 1 juni 2004 de verdachte, die sedert 21 mei 2004 was gedetineerd, in de periode van 13.00 uur tot 22.30 uur door twee ambtenaren van politie werd verhoord. Voorts blijkt daaruit, dat het verhoor te 17.30 uur werd onderbroken en werd hervat te 19.20 uur. Derhalve werd in een periode van negen en een half uur de verdachte gedurende bijna zeven en een half uur aan het verhoor onderworpen. Uit het proces-verbaal met nummer 2004033189-274 van 1 juni 2004 (bladzijden 2615 e.v. van het proces-dossier) blijkt dat de verdachte niet bereid was te antwoorden op vragen die het eigenlijke onderwerp van het verhoor vormden, namelijk de dood van de heer [slachtoffer]. De conclusie die daaruit kan worden getrokken is dat deze verdachte zich terzake daarvan beriep op zijn recht om te zwijgen. Voorts blijkt uit hetgeen is gerelateerd in het meergenoemde proces-verbaal met nummer 2004033189-284 van 15 juni 2004 (bladzijden 2632 e.v. van het procesdossier) dat bij gelegenheid van dat verhoor op 1 juni 2004 met ‘luide stemverheffing’ werd gesproken, het geen de rechtbank verstaat als schreeuwen, en dat daarbij de verhorende politieambtenaar het gezicht van de verdachte tot op korte afstand is genaderd. Tenslotte blijkt uit meergenoemd proces-verbaal dat door de verhorende politieambtenaren met de hand op de tafel is geslagen. De rechtbank is van oordeel, dat de duur van het verhoor of de bejegening van de verdachte door de verhorende politieambtenaren, op zich genomen, noch bezien in samenhang een schending oplevert van de door de raadsman genoemde verdragsbepalingen. In overweging genomen echter de duur van het verhoor van deze nog zeer jeugdige verdachte, welke bovendien kennelijk gebruik wenste te maken van zijn recht om over de betreffende verdenking geen verklaring af te leggen, in samenhang met het hiervoor weergegeven optreden van politieambtenaren, dat als intimiderend moet worden gekwalificeerd, komt de rechtbank tot het oordeel, dat bij dit verhoor is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, nu de verhorende ambtenaren zich blijkbaar niet hebben onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De rechtbank heeft overigens bij de voormelde beoordeling in haar overwegingen betrokken het gewichtig belang van de waarheidsvinding ter zake van het zeer ernstige strafbaar feit, ten aanzien waarvan jegens de verdachte op het moment van het verhoor ernstige bezwaren bestonden. Dat belang mag echter nimmer afbreuk doen aan het respect voor het principe in het strafrecht dat een verdachte niet mag worden gedwongen een verklaring af te leggen. Gelet op het hiervoor overwogene kan de desbetreffende verklaring van de verdachte aan het bewijs van het begaan van het aan de verdachte ten laste gelegde niet bijdragen. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: 1. primair: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft 3.: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod 4. primair: opzetheling. De strafbaarheid van de verdachte Door drs. K.T.E. Zászlós, psycholoog, is een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 30 september 2004, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie: dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem onder 1. ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit - indien bewezen - hem slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De redengeving van de op te leggen straf De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1. primair, 3. en 4. subsidiair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank begrijpt dat de officier van justitie heeft bedoeld te vorderen dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De raadsman heeft ten aanzien van het eerste aan zijn cliënt tenlastegelegde feit gedeeltelijke vrijspraak bepleit, namelijk ten aanzien van het verwijt dat de tenlastegelegde poging tot afpersing de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad. Ten aanzien van feit 2. en feit 4. heeft de raadsman gepleit voor volledige vrijspraak en met betrekking tot het onder 3. tenlastegelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Gebleken is dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet worden volstaan met een straf als door de officier van justitie gevorderd omdat daarmee onvoldoende recht wordt gedaan aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Bij dit oordeel heeft de rechtbank de volgende omstandigheden ten bezware van verdachte in aanmerking genomen: - de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving; - bij de onder 1. bewezenverklaarde poging tot afpersing heeft verdachte een initiërende rol gespeeld; - het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is. Verdachte heeft immers met drie anderen getracht een minder valide 77-jarige man in diens eigen huis zijn bankpas met bijbehorende pincode te ontfutselen. Daarbij is een worsteling ontstaan en is de man door een of meer messteken, toegebracht door een medeverdachte, om het leven gekomen; - aan de nabestaanden van het slachtoffer is door diens gewelddadige dood zeer veel leed toegebracht; - ter zake het onder 3. bewezenverklaarde feit heeft verdachte een handelaarshoeveelheid verdovende middelen met bijbehorende attributen voorhanden gehad, terwijl ten aanzien van de verkrijging daarvan de verdachte een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd; - de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De gewijzigde wetgeving Artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht is gewijzigd nadat het bewezenverklaarde was begaan, en wel bij wet van 24 juni 2004 (Stb. 290), welke wet in werking is getreden op 10 augustus 2004. Deze wijziging berust evenwel niet op een gewijzigd inzicht van de wetgever betreffende de strafwaardigheid van de onderwerpelijke gedraging, zodat het recht wordt toegepast dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [nabestaande slachtoffer] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer] door het hiervoor onder 1. primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. Verdachte heeft de vordering niet betwist. Zij komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal de vordering daarom tot het totaalbedrag van € 3.501,25 worden toegewezen. Nu verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 1. primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de nabestaande van het [slachtoffer], zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [nabestaande slachtoffer], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 77i, 77l, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312(oud), 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair, 3. en 4. primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair, 3. en 4. primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor duur van 15 maanden; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht; - beveelt, dat van de opgelegde jeugddetentie een gedeelte, groot 5 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de algemene voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; - stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich tijdens de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg in het arrondissement Maastricht te stellen richtlijnen, zolang deze reclasserings- instelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien zulks inhoudt het volgen van het "ITB Harde Kern"-traject voor jongeren en het ondergaan van ambulante therapeutische hulpverlening bij forensische polikliniek SEDNA in Cadier en Keer; - geeft aan voornoemde instelling opdracht aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen; - veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer], [adres nabestaande slachtoffer], te betalen een bedrag van € 3.501,25 (drieduizend vijfhonderd en één euro en vijf en twintig cent); - veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil; - legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer], zijnde [nabestaande slachtoffer], [adres nabestaande slachtoffer], te betalen een bedrag van € 3.501,25 (drieduizend vijfhonderd en één euro en vijf en twintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag; - verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft; - bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer] voormeld bedrag van € 3.501,25 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen; - bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 3.501,25 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer] komt te vervallen. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. I. Becker-Hartenhof, voorzitter, kinderrechter, mr. R.C.A.M. Philippart en mr. F.M. van Maanen Winters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 oktober 2004.