Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR4759

Datum uitspraak2004-10-29
Datum gepubliceerd2004-10-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers39652
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schenking aan onbekende; Aanslag ten onrechte opgelegd aan schenker (art. 36 SW).


Uitspraak

Nr. 39.652 29 oktober 2004 AZ gewezen op het beroep in cassatie van A te Z (enig erfgename van X) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 februari 2003, nr. 2024/02, betreffende na te melden navorderingsaanslag in het recht van schenking. 1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Ter zake van een schenking door X aan een onbekende persoon is een navorderingsaanslag in het recht van schenking opgelegd naar een verkrijging van f 40.000 met een verhoging van de nagevorderde belasting van 100 percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot op 50 percent. De navorderingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging zijn, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Bij ambtshalve gegeven beschikking heeft de Inspecteur nadien de verhoging laten vervallen. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag gehandhaafd zoals deze bij de ambtshalve gegeven beschikking, waarbij de verhoging is vervallen, is verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. 3. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie 3.1. Het onderhavige aanslagbiljet, gedagtekend 29 februari 2000, is geadresseerd aan belanghebbende, de enige erfgename van X, die op 9 oktober 1997 is overleden. Op het aanslagbiljet is vermeld dat de aanslag betreft "schenking(en) gedaan door X". In de bij het aanslagbiljet behorende specificatie (op het zogenoemde vervolgblad) is onder het kopje "specificatie" - de plaats waar doorgaans de naam van de verkrijger wordt vermeld - enkel vermeld "art. 29 SW ". 3.2. Blijkens onderdeel 1.a van zijn uitspraak heeft het Hof vastgesteld dat de aanslag is gesteld ten name van X en dat het gaat om een navorderingsaanslag in het recht van schenking naar een verkrijging door een onbekende als bedoeld in artikel 29 van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) van f 40.000. Die - in cassatie niet bestreden - vaststelling stemt overeen met het standpunt van de Inspecteur in zijn verweerschrift voor het Hof: "Aan wijlen X is een navorderingsaanslag schenkingsrecht opgelegd naar een schenking van Fl.40000." 3.3. Artikel 36 van de Wet bepaalt dat de belasting wordt geheven van de verkrijger. Nu in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat de onderhavige aanslag is opgelegd aan de schenker, niet aan de verkrijger, had het Hof deze aanslag moeten vernietigen. Derhalve kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Nu het beroep in cassatie, zij het op een ambtshalve bijgebrachte grond, leidt tot vernietiging van 's Hofs uitspraak, moet het gegrond worden verklaard. 4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof. 5. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede die van de Inspecteur, vernietigt de aanslag, gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87, veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos, als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2004.