Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR4959

Datum uitspraak2004-01-19
Datum gepubliceerd2004-11-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers03/20 BELEI
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schadevergoeding
In 1996 heeft de rechtsvoorganger van het waterschap Veluwe ter plaatse van het buitenactiviteitencentrum van eiseres werkzaamheden laten uitvoeren, waarbij de waterkering is verzwaard en is verhoogd en gedeeltelijk is verlegd. Bedoeld parkeerterrein is daarbij opnieuw ingericht en tevens is een keersluis in het Apeldoorns kanaal aangelegd. (Deze werkzaamheden worden hierna als ‘het werk’ aangeduid.) Het werk is uitgevoerd krachtens een op 9 augustus 1995 door gedeputeerde staten van Gelderland vastgesteld plan voor de verbetering van het dijkvak Kloosterbosch-Kerkhofsdijk-Nieuweweg, waarvan het concept van 20 juli tot en met 2 augustus 1995 ter inzage heeft gelegen. Op het werk is de Deltawet grote rivieren (Stb. 1995, 210; Dgr) van toepassing. In verband met het werk is de bedrijfslocatie van eiseres opnieuw ingericht, op en aan de buitenzijde van de nieuwe dijk. Aan de waterkant is een plateau met nutsvoorzieningen aangelegd, op (vrijwel) dezelfde hoogte als de dijk. De aanlegsteigers zijn voor het publiek bereikbaar gemaakt door een circa 10 m brede betonnen trap. De nieuwe locatie ligt hoger dan het parkeerterrein en is voor de bedrijfsauto’s van eiseres bereikbaar via een verharde toegangsweg en voor het publiek via een ongeveer 2 m brede trap. Via een half verhard pad is de walkant voor de bedrijfsauto’s bereikbaar gemaakt.

Uitspraak in hoger beroep bevestigd: LJN AR7601


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 03/20 BELEI UITSPRAAK in het geding tussen: Rekreaned BV, tevens handelende onder de naam Vadesto Buitenaktiviteiten, gevestigd te Hattem, eiseres, en het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Veluwe, verweerder. 1. Bestreden besluit Besluit van verweerder van 26 november 2002, kenmerk: 2002004751/NG/aj. 2. Feiten Eiseres exploiteert in Hattem op en nabij de dijk langs het Apeldoorns kanaal, ter hoogte van parkeerterrein De Bleek, een buitenactiviteitencentrum, waar zij onder meer kano’s en boten verhuurt en rondvaarten en dagtochten op het Apeldoorns kanaal organiseert. Het Apeldoorns kanaal sluit door middel van een open verbinding in de nabijheid van de vestiging van eiseres aan op de IJssel. De onderneming van eiseres heeft tevens vestigingen in Giethoorn en Nijverdal. In 1996 heeft de rechtsvoorganger van het waterschap Veluwe ter plaatse van het buitenactiviteitencentrum van eiseres werkzaamheden laten uitvoeren, waarbij de waterkering is verzwaard en is verhoogd en gedeeltelijk is verlegd. Bedoeld parkeerterrein is daarbij opnieuw ingericht en tevens is een keersluis in het Apeldoorns kanaal aangelegd. (Deze werkzaamheden worden hierna als ‘het werk’ aangeduid.) Het werk is uitgevoerd krachtens een op 9 augustus 1995 door gedeputeerde staten van Gelderland vastgesteld plan voor de verbetering van het dijkvak Kloosterbosch-Kerkhofsdijk-Nieuweweg, waarvan het concept van 20 juli tot en met 2 augustus 1995 ter inzage heeft gelegen. Op het werk is de Deltawet grote rivieren (Stb. 1995, 210; Dgr) van toepassing. In verband met het werk is de bedrijfslocatie van eiseres opnieuw ingericht, op en aan de buitenzijde van de nieuwe dijk. Aan de waterkant is een plateau met nutsvoorzieningen aangelegd, op (vrijwel) dezelfde hoogte als de dijk. De aanlegsteigers zijn voor het publiek bereikbaar gemaakt door een circa 10 m brede betonnen trap. De nieuwe locatie ligt hoger dan het parkeerterrein en is voor de bedrijfsauto’s van eiseres bereikbaar via een verharde toegangsweg en voor het publiek via een ongeveer 2 m brede trap. Via een half verhard pad is de walkant voor de bedrijfsauto’s bereikbaar gemaakt. De oude bedrijfslocatie bevond zich op de toenmalige waterkering, op dezelfde hoogte als het aangrenzende parkeerterrein. Eiseres heeft in 1996 in Hattem een aantal nieuwe activiteiten geïntroduceerd. De huidige locatie is planologisch mogelijk gemaakt door het bestemmingsplan ‘De Bleek, 1 e partiële herziening’, waaraan gedeputeerde staten van Gelderland bij een inmiddels onherroepelijke besluit gedeeltelijk goedkeuring hebben onthouden. Nadat eiseres in kort geding tevergeefs een vordering had ingesteld tegen het waterschap Veluwe ter verkrijging van een voorschot op schadevergoeding – de burgerlijk rechter heeft in twee instanties geoordeeld dat hier de bestuursrechtelijke weg gevolgd moet worden – heeft mr. P.T. Pel, advocaat te Hattem, bij brief van 4 mei 1999 namens eiseres verweerder verzocht een besluit te nemen op het verzoek van eiseres om vergoeding van de schade die zij ten gevolge van de uitvoering van het werk heeft geleden en nog lijdt. Eiseres heeft haar verzoek onder meer vergezeld doen gaan van een rapport van haar accountant, gedateerd 28 december 1998, die de schade – bij benadering – op een bedrag van fl. 1.049.000,- heeft getaxeerd. Op verzoek van verweerder heeft de bij de Schadevergoedingsregeling waterschap Veluwe ingestelde adviescommissie, bestaande uit drie deskundigen van Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken, naar aanleiding van het verzoek advies uitgebracht. Dit advies strekt ertoe aan eiseres een schadevergoeding van fl. 49.000,- toe te kennen. Bij besluit van 30 november 2001 heeft verweerder op grond van artikel 7 van de Dgr onder verwijzing naar dit advies aan eiseres fl. 49.000,- schadevergoeding toegekend. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar onder verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie waterschap Veluwe ongegrond verklaard. 3. Procesverloop Namens eiseres heeft mr. Pel bij brief van 6 januari 2003, onder verwijzing naar de gronden van het bezwaar, beroep ingesteld en bij brief van 5 februari 2003 de gronden van het beroep aangevuld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 3 november 2003, alwaar namens eiseres E.B.P. van der Stoep is verschenen, bijgestaan door mr. Pel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. N.G. Geelkerken, werkzaam bij het waterschap Veluwe. 4. Motivering 4.1. In dit geding staat centraal de vraag of verweerder terecht en op juiste gronden aan eiseres ten titel van nadeelcompensatie voor de gevolgen van het werk een schadevergoeding heeft toegekend ter hoogte van het door de adviescommissie voorgestelde bedrag. 4.2. Ingevolge artikel 1 van de Dgr is deze wet van toepassing op versterking van de in bijlage 1 opgenomen dijkvakken, waaronder het dijkvak Kloosterbosch-Kerkhofsdijk-Nieuweweg. In artikel 5 van de Dgr – voorzover hier van belang – is bepaald dat, indien onverwijlde inbezitneming van onroerende zaken ten behoeve van de uitvoering van een werk als bedoeld in artikel 1 volstrekt noodzakelijk wordt geacht, deze op last van de beheerder kan geschieden. De artikelen 73, vijfde en zesde lid, 74, 75 en 76 van de Onteigeningswet zijn van toepassing. Ingevolge artikel 7 van de Dgr kent het bestuursorgaan dat tot de uitvoering van het werk overgaat, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de uitvoering van een werk als bedoeld in artikel 1 schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd, aan die belanghebbende een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. 4.3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat niet artikel 7, maar artikel 5 van de Dgr, dat in volledige schadeloosstelling voorziet, de beoordelingsmaatstaf van haar verzoek vormt en dat verweerder dit heeft miskend. 4.3.1. Naar het oordeel van de rechtbank dient, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, als vaststaand te worden aangenomen dat de eigendom van de betrokken gronden medio 1996 door de gemeente Hattem aan de rechtsvoorganger van het waterschap Veluwe is overgedragen. Deze eigendomsoverdracht heeft echter niet bij wege van ‘onverwijlde inbezitneming’ in de zin van artikel 5 van de Dgr (in verbinding met artikel 74 van de Onteigeningswet) plaatsgevonden, maar als uitvloeisel van een daartoe strekkende overeenkomst tussen het waterschap en de gemeente Hattem. Daarnaast is van belang dat de aanvang van de werkzaamheden, anders dan eiseres schijnbaar meent, niet als ‘onverwijlde inbezitneming’ kan worden aangemerkt, reeds omdat artikel 5 van de Dgr een daartoe strekkende last vereist en van een dergelijke last niet is gebleken; naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 19 augustus 1995 als een last in de zin van artikel 5 van de Dgr zou moeten worden aangemerkt. Bovendien is eiseres slechts huurder en geen zakelijk rechthebbende van de desbetreffende gronden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht en op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat in het onderhavige geval niet artikel 5 (in samenhang met artikel 74 van de Onteigeningswet), maar artikel 7 van de Dgr de grondslag vormt voor een schadevergoeding als door eiseres gevraagd. 4.4. Ten aanzien van de hoogte van de toegekende schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. 4.4.1. Eiseres heeft de beweerdelijk door haar geleden schade, blijkens het schaderapport van 28 december 1998, naar de kern genomen als volgt onderbouwd. De nieuwe, op verschillende niveaus gelegen, bedrijfslocatie is met name voor oudere klanten minder toegankelijk en bovendien minder overzichtelijk, hetgeen (vanwege de noodzaak van extra personeel) structureel op de omzet en de winst drukt. Daarnaast hebben de minder aantrekkelijke uitstraling van het bedrijf en de afsluiting van het Apeldoorns kanaal een negatief effect op de winst gehad en is met de in 1996 geïntroduceerde activiteiten, waaronder lasershooting, klompvaren en dagtocht druptrip, minder omzet behaald dan was verwacht. Eiseres wijt het verlies aan omzet van de bestaande activiteiten voor een deel aan de introductie van de nieuwe activiteiten, doch hoofdzakelijk aan het werk. Eiseres heeft de volgende schadeposten opgevoerd en deze – kort samengevat – als volgt onderbouwd. Gederfde winst bestaande en nieuwe activiteiten Eiseres heeft aangenomen dat de helft van de 47% extra daling in 1996 van de omzet van de bestaande activiteiten van de vestiging Hattem ten opzichte van de daling met gemiddeld 5% van die omzet over de jaren 1996, 1997 en 1998 van de vestigingen in Giethoorn en Nijverdal, het gevolg is van het werk. Eiseres heeft dit verlies op een bedrag van fl. 95.000,-begroot (zijnde 23% van de totale omzet ad fl. 413.000,- van de vestiging Hattem over 1995) Plus een bedrag van fl. 47.500,- structureel per jaar – gekapitaliseerd tot een bedrag van fl. 315.000,- –, hetgeen na aftrek van kosten een totale winstderving oplevert van fl. 352.000,-. Daarnaast is er volgens eiseres sprake van een structureel verlies aan omzet van de in 1996 geïntroduceerde activiteiten – dit betreft met name de dagtocht druptrip – van fl. 15.000,- per jaar, wat volgens eiseres neerkomt op een structurele winstderving van – gekapitaliseerd – fl. 80.000,-. Gederfde winst nalaten tariefstijging Door het noodgedwongen achterwege laten van een tariefstijging in 1996 is volgens eiseres gedurende enige jaren een achterstand in de hoogte van de voor haar verschillende vestigingen gelijkluidende tarieven ontstaan, hetgeen over een periode van vijf jaar tot een winstderving van 1% van de winst heeft geleid. Dit komt volgens eiseres neer op een winstderving van in totaal fl. 50.000,-. Extra personeelskosten Het vereiste extra personeel in de vorm van zowel losse als vaste krachten levert structureel een aanvullend bedrag van fl. 333.000,- op aan personeelskosten, dat volgens eiseres volledig voor vergoeding in aanmerking komt. Daarnaast diende tijdens de uitvoering van het werk extra personeel ingezet te worden om het terrein schoon te houden en om bezoekers op te vangen, wat in totaal fl. 7.000,- aan bijkomende kosten heeft meegebracht. Overige extra kosten Eiseres heeft om vergoeding van fl. 62.000,- aan advieskosten gevraagd, waarvan de kosten van juridisch advies en van rechtsbijstand op een bedrag van fl. 35.000,- zijn begroot (en in na te melden reactie van mr. Pel van 28 december 2002 tot een bedrag van circa fl. 50.000,-zijn verhoogd). Het restant van de advieskosten heeft hoofdzakelijk betrekking op de begroting van de schade door de accountant. Daarnaast heeft eiseres een bedrag van fl. 140.000,- aan extra promotiekosten gevorderd, die ter verbetering van het imago van de vestiging in Hattem zijn gemaakt, alsmede een bedrag van fl. 25.000,-, terzake van directiewerkzaamheden die met het werk verband houden. 4.4.2. De adviescommissie, die door verweerder is opgedragen over de gevraagde schadevergoeding advies uit brengen, heeft bij brief van 25 april 2000 een conceptadvies uitgebracht, strekkende tot het toekennen aan eiseres ten titel van nadeelcompensatie van een bedrag van fl. 49.000,-. De adviescommissie heeft partijen daarbij tevens in de gelegenheid gesteld op het concept te reageren. In haar definitieve advies heeft de adviescommissie, onder verwerping van de – in het bijzonder bij brief van mr. Pel van 28 december 2000 – tegen het concept naar voren gebrachte bezwaren, de verschillende schadeposten, mede op basis van de desgevraagd overgelegde jaarrekeningen over de jaren 1993 tot en met 1998 en op basis van een overzicht van de maandomzet van de vestiging Hattem over diezelfde periode, als volgt beoordeeld. Gederfde winst bestaande en nieuwe activiteiten Er is volgens de adviescommissie zowel wat de bestaande als wat de nieuwe activiteiten betreft geen sprake van gederfde winst die op grond van artikel 7 van de Dgr voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de overgelegde bedrijfsgegevens kan worden afgeleid dat de vestiging in Hattem en de, wat omzet en activiteiten betreft, daarmee vergelijkbare vestiging in Nijverdal, in 1996 een vergelijkbare omzetstijging ten opzichte van 1995 hebben gerealiseerd. De daling van de omzet van de oude activiteiten is kennelijk door de omzet van de nieuwe activiteiten gecompenseerd. De gestelde winstderving terzake van de nieuwe activiteiten is volgens de adviescommissie onvoldoende onderbouwd en te veel op hypotheses gebaseerd. Hierbij heeft de adviescommissie in aanmerking genomen dat de dagtocht druptrip op een moment is geïntroduceerd dat de verhoging van de waterkering langs het Apeldoorns kanaal reeds voorzienbaar was. Uit het in juli 1995 ter inzage gelegde conceptplan blijkt voldoende duidelijk welke werkzaamheden zouden worden uitgevoerd, inclusief de aanleg van de keersluis, en hoe het talud van de nieuwe dijk zou verlopen. Gederfde winst tariefstijging De adviescommissie acht het verzoek om compensatie van gederfde winst ten gevolge van een uitgestelde tariefverhoging evenmin gegrond. Hierbij is volgens de adviescommissie met name van belang dat niet valt in te zien waarom in 1996 ook voor de andere vestigingen een tariefverhoging achterwege is gelaten. Door middel van een eenvoudig inlegvel had voor de vestiging Hattem immers een uitzondering op de tarieven kunnen worden gemaakt. Verder is de adviescommissie ervan uitgegaan, ook gezien de betere uitstraling en de andere voordelen van de nieuwe inrichting, dat in 1997 voor de vestiging in Hattem een extra tariefverhoging had kunnen worden doorgevoerd. Extra personeelskosten Uit de bedrijfsgegevens van eiseres blijkt dat de kosten van losse krachten doorgaans ongeveer 11% van haar omzet bedragen. In 1996 bedragen die kosten evenwel 13% van de omzet. Dit verschil, dat overeenkomt met een bedrag van fl. 11.000,-, is volgens de adviescommissie redelijkerwijs door het werk veroorzaakt en komt voor vergoeding in aanmerking. Van structureel hogere kosten van losse krachten is echter niet gebleken. Uit de verhouding tussen de kosten van vaste krachten en de totale loonkosten – over de jaren 1995 tot en met 1998 bedraagt die verhouding respectievelijk 57%, 69%, 70% en 46% – blijkt evenmin van een structurele toename van het aandeel van de kosten voor vaste krachten, zodat volgens de adviescommissie de door eiseres in dat verband opgevoerde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Overige extra kosten De kosten van juridisch advies en van rechtsbijstand komen volgens de adviescommissie niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien zij hoofdzakelijk betrekking hebben op de tevergeefs gevoerde kort-gedingprocedures en op de over het nieuwe bestemmingsplan gevoerde procedures, doch niet op het onderhavige verzoek om schadevergoeding. Voorzover de gestelde kosten betrekking hebben op bestuurlijk overleg, geldt dat dergelijke werkzaamheden en de daarmee gepaard gaande kosten onder het normale ondernemersrisico vallen en reeds daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen. De adviescommissie heeft overwogen dat de kosten die zijn gemaakt in verband met het schaderapport van 28 december 1998 en de op haar verzoek overgelegde bedrijfsgegevens (gedeeltelijk) voor vergoeding in aanmerking komen. De adviescommissie acht een vergoeding van fl. 3.000,- terzake toereikend. De adviescommissie acht tevens een bedrag van fl. 35.000,- aan promotiekosten toewijsbaar, betrekking hebbende op promotiewerkzaamheden die over de jaren 1996 en 1997 mede met het oog op de nieuwe locatie in Hattem zijn verricht. De adviescommissie heeft de helft van de kosten die het gemiddelde ten opzichte van de periode 1995-1998 overstijgt – een bedrag van ongeveer fl. 70.000,- – aan de vestiging in Hattem toegerekend, waarvan de omzet ongeveer 40% van de totale omzet bedraagt. Hierbij heeft de adviescommissie mede gelet op het feit dat over de periode 1993-1998 het aandeel van de promotiekosten in de omzet gemiddeld 12,2% bedraagt, terwijl over de jaren 1995, 1996 en 1997 het aandeel van de promotiekosten in de omzet respectievelijk 10,1%, 13,7% en 12,3% bedraagt. 4.4.3. In bezwaar heeft eiseres haar standpunt onverkort gehandhaafd. Tijdens de hoorzitting van 10 april 2002 van de bezwarencommissie waterschap Veluwe is in overleg met partijen bepaald dat eiseres uiterlijk 1 juni 2002 aanvullende informatie in het geding zou brengen, ter onderbouwing van haar stellingen dat zij in 1996 met een groot aantal annuleringen is geconfronteerd en dat de toegangsweg naar het terrein te steil is. Eiseres heeft die informatie na herhaaldelijk uitstel – laatstelijk tot 31 augustus 2002 – op 4 september 2002 ingebracht. De bezwarencommissie waterschap Veluwe heeft deze informatie niet meer bij haar oordeelsvorming betrokken. In beroep heeft eiseres onder verwijzing naar al hetgeen zij tot dan toe (in bezwaar) naar voren heeft gebracht, waaronder de informatie die alsnog aan de bezwarencommissie is overgelegd, volhard in haar standpunt dat zij op goede gronden aanspraak maakt op het door haar verzochte bedrag aan schadevergoeding en dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte de toekenning van niet meer dan fl. 49.000,- (€ 22.235,23) heeft gehandhaafd. 4.4.4. De rechtbank overweegt omtrent de hoogte van de schadevergoeding allereerst dat, waar het gaat om vergoeding van schade bij rechtmatige overheidsdaad, niet op basis van artikel 6:162 (en volgende) van het Burgerlijk Wetboek de volledige schade integraal dient te worden vergoed, doch dat op basis van (in dit geval) artikel 7 van de Dgr de schade tot een zodanig bedrag moet worden vergoed dat geen onevenredigheid meer bestaat tussen de met het rechtmatig handelen te dienen doelen en de nadelige gevolgen daarvan voor betrokkene. Ten aanzien van de verschillende schadeposten overweegt de rechtbank voorts als volgt. Gederfde winst bestaande en nieuwe activiteiten Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in navolging van de adviescommissie met juistheid overwogen dat op basis van de bedrijfsgegevens van eiseres geen gederfde winst van betekenis op bestaande activiteiten aannemelijk is te achten, laat staan in de omvang als door eiseres gesteld. De omzet van de vestiging in Hattem heeft in 1996 kennelijk gelijke tred weten te houden met die van de vestiging in Nijverdal, welke vestiging, naar eiseres niet heeft weersproken, met die in Hattem is te vergelijken. Het enkele feit dat een belangrijk deel van de omzet door (één van) de in 1996 geïntroduceerde activiteiten is gegenereerd en dat de omzet van met name het kanovaren in dat jaar is teruggelopen, betekent nog niet dat sprake is van gederfde winst die ten titel van nadeelcompensatie voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op het feit dat de omzet van de bestaande activiteiten, waaronder de verhuur van kano’s en de dagtocht kano, over de jaren 1997 en 1998 in nagenoeg vergelijkbare mate is achtergebleven ten opzichte van de omzet van die activiteiten over 1995, kan niet worden gezegd dat het in 1996 geleden omzetverlies op die activiteiten in een zodanig verband met de uitvoering van het werk staat dat dit verlies aan deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Het enkele feit dat eiseres in 1996 met annuleringen is geconfronteerd – zoals uit het overzicht dat zij alsnog aan de bezwarencommissie heeft overgelegd naar voren komt – is onvoldoende voor een ander oordeel. Voorzover eiseres betoogt dat de nieuwe inrichting van de bedrijfslocatie een structureel negatief effect heeft op de omzet van de bestaande activiteiten, overweegt de rechtbank, mede gelet op het feit dat eiseres ter onderbouwing van dit betoog geen argument van betekenis heeft aangevoerd en gezien de hiervoor weergegeven kenmerken van de nieuwe vestiging, dat dit betoog niet kan slagen. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat niet valt in te zien – welk standpunt verweerder kennelijk ook inneemt – waarom degenen die in staat zijn om te kanoën, in de nieuwe ligging en de nieuwe inrichting van het bedrijf een obstakel zouden zien, alsmede dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt, ook niet door de alsnog overgelegde gegevens over het hellingspercentage van de toegangsweg, dat haar bedrijfsauto’s de nieuwe locatie niet met aanhanger kunnen bereiken, nog daargelaten dat zij niet heeft becijferd in hoeverre die gestelde omstandigheid extra kosten heeft meegebracht. Verder overweegt de rechtbank dat de enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat de dagtocht druptrip ten gevolge van het werk niet van de grond is gekomen, nog niet de conclusie rechtvaardigt dat zonder het werk de omzet van deze activiteit jaarlijks fl. 15.000,-zou hebben bedragen en dat deze gemiste omzet bijgevolg als gederfde winst voor vergoeding in aanmerking komt. Daarbij komt dat door middel van de terinzagelegging van het conceptplan op 20 juli 1995 – naar aanleiding waarvan eiseres een zienswijze heeft ingediend en in welk plan, naar verweerder onweersproken heeft uiteengezet, het verloop van de uiteindelijke dijkverzwaring kenbaar was – eiseres moet hebben geweten dat de waterkering ter plaatse van haar bedrijf zou worden verhoogd. Overigens heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat geen dan wel beduidend minder ouderen dan voorheen van de door haar aangeboden activiteiten gebruikmaken. Gederfde winst tariefstijging De rechtbank is van oordeel dat verweerder, in navolging van de adviescommissie, met juistheid heeft overwogen dat geen gederfde winst als door eiseres in verband met een tariefverhoging is opgevoerd voor vergoeding in aanmerking komt. Hierbij is naast hetgeen de adviescommissie heeft overwogen, tevens van belang dat, anders dan eiseres blijkbaar meent, een tariefverhoging niet automatisch leidt tot een (navenant) hogere omzet en winst. Extra personeelskosten De rechtbank is van oordeel, gelet op de uit de bedrijfsgegevens blijkende loonkosten (van losse en vaste krachten) in verhouding tot de gerealiseerde omzet, dat verweerder niet ten onrechte voor de extra inzet van losse krachten in 1996 niet meer dan fl. 11.000,-schadevergoeding heeft bepaald. Hierbij is mede van belang dat uit de bedrijfsgegevens niet is gebleken dat het aandeel in de totale loonkosten van de kosten voor vast personeel structureel is toegenomen. Overige extra kosten Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 1 augustus 1997, AB 1998, 37) moeten, indien bij de schadevaststelling in het kader van nadeelcompensatie zowel het inroepen van rechts- dan wel deskundigenbijstand als de kosten daarvan redelijk zijn te achten, deze kosten deel kunnen uitmaken van de te vergoeden schade. Naar het oordeel van de rechtbank is het door eiseres inschakelen van juridische bijstand bij het inleidende verzoek en bij de reactie op het conceptrapport van de adviescommissie redelijk te achten. Met analoge toepassing van de in de civiele rechtspraktijk gehanteerde maatstaf ter bepaling van de redelijkheid van de hoogte van de kosten, acht de rechtbank € 998,- (twee punten ad € 499,-, welk bedrag is gerelateerd aan liquidatietarief III) een redelijk bedrag aan te vergoeden kosten van in de fase voorafgaand aan het (primaire) besluit van 30 november 2001 ingeroepen rechtsbijstand. De rechtbank zal in zoverre op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien. Voorzover de opgevoerde kosten van rechtsbijstand betrekking hebben op de kort-gedingprocedures en de verschillende procedures die over (de goedkeuring van) het nieuwe bestemmingsplan zijn gevoerd, is de rechtbank van oordeel dat, nu eiseres zich nodeloos tot de burgerlijke rechter heeft gewend en nu de planologische procedures geen rechtstreeks verband houden met de gestelde schade, het maken van deze kosten ter bepaling van de in geding zijnde schadevergoeding niet redelijk is te achten. Voorzover eiseres heeft bedoeld te betogen dat een deel van de kosten betrekking heeft op rechtsbijstand die is ingeroepen om de schade te beperken, overweegt de rechtbank dat die kosten niet tot de te vergoeden schade behoeven te worden gerekend, aangezien eiseres heeft nagelaten te concretiseren welke werkzaamheden dit betreft en evenmin de hoogte van die kosten heeft bepaald, laat staan die kosten heeft gespecificeerd. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft de rechtbank er voorts niet van kunnen overtuigen Dat fl. 3.000,- geen redelijke vergoeding vormt voor de door de accountant verrichte taxatiewerkzaamheden. De stelling dat die kosten ten minste een bedrag van fl. 20.000,-belopen is in het geheel niet onderbouwd en kan dan ook reeds daarom niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank is van oordeel dat eiseres evenmin argumenten van belang heeft aangedragen voor het standpunt dat verweerder ten onrechte een bedrag van (niet meer dan) ƒ 35.000,-aan promotiekosten voor vergoeding in aanmerking heeft gebracht. Tot slot heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte de kosten in verband met extra directiewerkzaamheden geweigerd te vergoeden, aangezien deze kosten, waarvan de hoogte overigens in het geheel niet is onderbouwd, betrekking hebben op werkzaamheden die (inderdaad) tot het normale risico van een op een waterkering gelegen waterrecreatiebedrijf gerekend moeten worden. 4.5. Mede gelet op wat hiervoor ter inleiding over de vergoeding van schade bij rechtmatige overheidsdaad is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, afgezien van de door eiseres in de fase voorafgaand aan het besluit van 30 november 2001 gemaakte kosten van rechtsbijstand, de adviescommissie in haar advies over de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding heeft mogen volgen. 4.6. Het beroep dient gegrond te worden verklaard, voorzover het ziet op verweerders weigering tot vergoeding van de door eiseres in de fase voorafgaand aan het besluit van 30 november 2001 gemaakte kosten van rechtsbijstand. Voor het overige dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 4.7. Nu het beroep (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard zal verweerder worden veroordeeld in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten (ad € 322,-) toe, waarbij wegingsfactor 1 wordt gehanteerd. 5. Beslissing De rechtbank, recht doende: - verklaart het beroep gegrond, voorzover het ziet op verweerders weigering tot vergoeding van de door eiseres in de fase voorafgaand aan het besluit van 30 november 2001 gemaakte kosten van rechtsbijstand; - vernietigt het bestreden besluit in zoverre; - bepaalt dat de in de fase voorafgaand aan het besluit van 30 november 2001 gemaakte kosten van rechtsbijstand ten bedrage van € 998,- deel uitmaken van de aan eiseres te betalen schadevergoeding; - bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit; - verklaart het beroep voor het overige ongegrond; - bepaalt dat het waterschap Veluwe het betaalde griffierecht van € 218,- aan eiseres vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door het waterschap Veluwe. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk, voorzitter, en mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en mr. N.C. van Lookeren Campagne, rechters, en door eerstgenoemde in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2004 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: