Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5146

Datum uitspraak2004-10-21
Datum gepubliceerd2004-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 03/1826
Statusgepubliceerd


Indicatie

Handhaving. Beroep op vertrouwensbeginsel gehonoreerd.
Uitspraak in hoger beroep bevestigd onder verbetering gronden; LJN AT9706.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 03/1826 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum, verweerder, alsmede [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2], partijen ex artikel 8:26 van de Awb, te [woonplaats]. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 31 juli 2003. 2. Procesverloop Bij besluit van 25 november 2002 heeft verweerder eiser gelast om binnen 14 dagen na verzenddatum van het besluit de in strijd met artikel 40 van de Woningwet (Wow) op het perceel [perceel] opgerichte erfafscheiding te verwijderen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per week met een maximum van € 25.000,-. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Op verzoek van eiser heeft de voorzieningenrechter in een uitspraak van 8 oktober 2003 bij wijze van voorlopige voorziening het primaire besluit van 25 november 2002 en het bestreden besluit geschorst, zulks tot zes weken nadat uitspraak is gedaan in de beroepsprocedure. Bij schrijven van 29 maart 2004 heeft [belanghebbende 1] zich gesteld als partij in het geding. Bij schrijven van 7 mei 2004 heeft [belanghebbende 2] zich gesteld als partij in het geding. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 29 juli 2004. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.S. Langejan. De partijen ex artikel 8:26 van de Awb zijn beiden verschenen. 3. Overwegingen Blijkens artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Ingevolge artikel 5:32 van de Awb, juncto artikel 152 van de Gemeentewet, kan verweerder, indien hij bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Artikel 40, eerste lid, van de Wow bepaalt dat het verboden is om te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 43, eerste lid, sub k van de Woningwet, zoals van toepassing op het moment dat met de bouw van de erfafscheiding een aanvang werd gemaakt, is geen vergunning vereist voor het plaatsen van een erfafscheiding, waarvan de hoogte, van de voet af gemeten, niet meer is dan 1 meter. Indien de afscheiding wordt geplaatst op of rondom een erf- of terrein waarop een gebouw staat, dan mag de afscheiding die achter de voorgevelrooilijn staat, ten hoogste 2 meter zijn. Artikel 20 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), bepaalt dat de voorschriften van een bestemmingsplan buiten toepassing blijven voor zover deze betrekking hebben op het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 43 Wow en op het gebruik van zodanige bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in dat artikel. De erfafscheiding staat op een perceelsgedeelte, dat in het bestemmingsplan “Richtersweg- W.A. Scholtenlaan” de bestemming “Voorerf” heeft gekregen. Deze grond is bestemd voor tuinen en bouwwerken. Bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn ingevolge artikel 4.2 van de planvoorschriften toegestaan, voor zover passend in een tuin en tot een maximale hoogte van 1 meter. De rechtbank stelt dan ook vast dat de oprichting van een erfafscheiding hoger dan 1 meter in strijd is met voornoemde planvoorschriften. In het kader van de vraag of er, al dan niet voor de gehele erfafscheiding, sprake is van een vergunningvrij bouwwerk, is ingevolge artikel 43, eerste lid, sub k van de Wow van belang of de erfafscheiding vóór of achter de voorgevelrooilijn is geplaatst. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Woningwet, is bepaald dat voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder rooilijn wordt verstaan de lijn, die behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden. De rechtbank stelt vast dat op de plankaart van het vigerende bestemmingsplan “Richtersweg- W.A. Scholtenlaan” de bestemming “wonen” is voorzien van een bebouwingsgrens die onder meer aan de zijde van de bestemming “voorerf” niet mag worden overschreden. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan “Richtersweg- W.A. Scholtenlaan” heeft verweerders gemeenteraad op de achtertuin van eiser de bestemming “Voorerf” gelegd, om de langs deze achtertuin gelegen Van der Molenallee een meer open en aantrekkelijker uitstraling te geven. De bestemming “verkeersvoorzieningen” is daarbij tegelijkertijd langs de bestemming “voorerf” gelegd en daarmee direct aansluitend op het perceel van eiser. Tegen die achtergrond moet worden aangenomen dat de bebouwingsgrens aan de zijde van de Van der Molenallee als voorgevelrooilijn geldt. Nu eiser voor deze voorgevelrooilijn een erfafscheiding heeft gebouwd staat daarmee vast dat die niet vergunningvrij is voor zover de hoogte van één meter wordt overschreden. Eiser heeft dus in strijd met artikel 40 van de Wow gehandeld. Verweerder is dan ook bevoegd om handhavend op te treden. Indien door een belanghebbende derde uitdrukkelijk is verzocht om tegen een illegale situatie op te treden, kan alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden worden afgezien. Een bijzonder geval als hiervoor bedoeld kan zich onder meer voordoen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven niet bereid te zijn om op enigerlei wijze medewerking te verlenen aan de legalisering van een erfafscheiding hoger dan 1 meter, in verband met het al eerder genoemde streven om de Van der Molenallee een meer open en aantrekkelijk karakter te geven. De rechtbank acht dan ook geen concreet zicht op legalisering aanwezig. Een bijzonder geval als boven bedoeld kan zich eveneens voordoen indien door burgemeester en wethouders het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat van handhavend optreden zal worden afgezien. Bij brief van 11 augustus 2000 is namens verweerder aan eiser bericht, dat hij op grond van artikel 43 Wow vergunningvrij ter plaatse een schutting mag plaatsen van maximaal 2 meter hoog. De rechtbank is van oordeel dat eiser aan de brief van 11 augustus 2000 het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen, dat hij geen vergunning nodig had om een erfafscheiding te realiseren van ten hoogste twee meter hoog. In aanmerking nemende dat in deze brief namens verweerder is meegedeeld, dat eiser vergunningvrij een erfafscheiding mag plaatsen met een maximale hoogte van twee meter en voorts dat uit de brief duidelijk naar voren komt dat verweerder op de hoogte was van de exacte locatie van de erfafscheiding, kent de rechtbank aan deze brief een doorslaggevend gewicht toe. Thans stelt verweerder zich op het standpunt dat deze brief berust op een vergissing van de behandelend ambtenaar en dat hij hier niet aan gehouden kan worden. Nu er echter sprake is van een onmiskenbare schriftelijke en onvoorwaardelijke toezegging van de zijde van verweerder dat er vergunningvrij een erfafscheiding met een hoogte van 2 meter mocht worden gebouwd, eiser geen enkele reden hoefde te hebben om daaraan te twijfelen omdat langs de Van der Molenallee op veel meer plaatsen een erfafscheiding van 2 m hoog aanwezig is, en er medio 2001 ter plaatse een controle heeft plaatsgevonden door een daartoe bevoegde gemeenteambtenaar en er vervolgens geen (kenbare) stappen zijn ondernomen tegen de bouw van de erfafscheiding, acht de rechtbank dermate uitzonderlijke omstandigheden aanwezig, dat de in beginsel bestaande aanspraak van een omwonende op handhaving van het bestemmingsplan in dit geval moet wijken voor het bij eiser opgewekt vertrouwen om een erfafscheiding van 2 m te bouwen. Verweerder heeft er in het bestreden besluit echter terecht op gewezen dat de feitelijk gebouwde erfafscheiding op een aantal plaatsen aanzienlijk hoger is dan 2 m. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank inderdaad af dat, vanwege de naar beneden aflopende tuin van eiser, de erfafscheiding op een groot aantal plaatsen een hoogte van 2 m overschrijdt. Voorzover de erfafscheiding een hoogte heeft van meer dan 2 m kan eiser zich dan ook niet beroepen op gewekt vertrouwen. In het bestreden besluit heeft verweerder zich evenwel niet beperkt tot het uitvaardigen van een last om de erfafscheiding tot een hoogte van 2 m terug te brengen maar heeft hij eiser aangeschreven om de erfafscheiding te verwijderen, dan wel deze terug te brengen en te houden tot een hoogte van maximaal 1 m. Nu uit het voorgaande blijkt dat verweerder, onder de zich hier voordoende omstandigheden wegens strijd met het vertrouwensbeginsel niet een dergelijke vergaande last onder dwangsom kan uitvaardigen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt voorts dat de gemeente Renkum het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,- aan hem vergoedt. Aldus gegeven door mr. H.J.M. Besselink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2004. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 26 oktober 2004