Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5236

Datum uitspraak2004-09-09
Datum gepubliceerd2004-11-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.280130-04 en 07.295087-02 (tul)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toepassing meerderjarig strafrecht.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Meervoudige strafkamer te Lelystad Parketnummers: 07/280130-04 07/295087-02 (vordering tenuitvoerlegging) Uitspraak: 9 september 2004 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans verblijvende in [verblijfplaats], [adres], te [woonplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gevonden op 26 augustus 2004. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I. Roos, advocaat te Emmeloord. De officier van justitie, mr. M.A. Bult, heeft ter terechtzitting gevorderd: - de veroordeling van verdachte - onder toepassing van het meerderjarigenstrafrecht- voor het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17 en 18 ten laste gelegde tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest; - vrijspraak van verdachte voor het onder 15 ten laste gelegde; - de volledige en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] ad € 229,16 terzake van feit 1, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot voornoemd bedrag; - niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij] inzake diens vordering terzake van feit 11. - de volledige en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] ad € 1.211,80 terzake van feit 14, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot voornoemd bedrag; De officier van justitie heeft voorts de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van 25 november 2003 van deze rechtbank aan verdachte opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 8 maanden. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De verdachte dient van het onder 15 en 16 ten laste gelegde te worden vrijgesproken omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Met betrekking tot feit 16 overweegt de rechtbank met name dat niet kan worden bewezen dat het voorgaande misdrijf niet is voltooid. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 17 en 18 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 17 en 18 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feiten 1 en 5 telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Feiten 2, 3 en 4 telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 6: Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto de artikelen 310 en 45 van het Wetboek van Strafrecht. Feiten 7 en 17 telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel braak, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 8: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto de artikelen 310 en 45 van het Wetboek van Strafrecht. Feiten 9, 10, 11, 12 en 14 telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 13: Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 18: Opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven, strafbaar gesteld bij artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL De rechtbank vindt in de ernst van de begane feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede gelet op de indruk omtrent de persoon van de verdachte zoals naar voren gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, grond om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat de feiten getuigen van een weloverwogen keuze en van het welbewust incalculeren van de daaraan verbonden risico's. Verdachte heeft de feiten op een stelselmatige wijze gepleegd, waarbij hij geen enkel oog heeft gehad voor de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en uitsluitend gericht is geweest op het verkrijgen van geldelijke middelen. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank vindt in dit geval een langdurige grotendeels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende. De rechtbank stelt vast dat de succesvolle deelname van verdachte in 2003 aan het ITB-Break traject en het toen reëel aanwezig geachte positieve toekomstperspectief aanleiding is geweest om verdachte in november 2003 een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De rechtbank moet helaas vaststellen dat verdachtes positieve ontwikkeling van zeer korte duur is geweest, nu hij zich al in februari en maart 2004 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een omvangrijke, stelselmatige reeks vermogensmisdrijven binnen zeer korte tijd, waartoe verdachte naar eigen zeggen met name is gekomen omdat hij geld nodig had om te kunnen voorzien in zijn kledingbehoeften en om uit te gaan. Deze handelwijze van verdachte doet naar het oordeel van de rechtbank, indien hij niet tot andere inzichten komt, dan ook het ergste vrezen voor de toekomst en dit maakt verplichte begeleiding van verdachte in het kader van een reclasseringscontact noodzakelijk. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 6 augustus 2004 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 11 augustus 2004 uitgebracht door de afdeling Jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg Flevoland; - de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57 en 77b van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij [benadeelde partij] Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het voegingsformulier "benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 229,16, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is toewijsbaar. De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts terzake van het onder 1 bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 229,16 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], wonende te [woonplaats]. Benadeelde partij [benadeelde partij] De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], is naar het oordeel van de rechtbank, nu schriftelijke bewijsstukken niet zijn bijgevoegd, niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Benadeelde partij [benadeelde partij] Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 14 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het voegingsformulier "benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.211,80, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is toewijsbaar. De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts terzake van het onder 14 bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1.211,80 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], wonende te [woonplaats]. Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig alsnog de tenuitvoerlegging te gelasten van de door deze rechtbank bij vonnis d.d. 25 november 2003 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 8 maanden. De rechtbank acht, gelet op het bepaalde in artikel 77k van het Wetboek van Strafrecht en gelet op hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de toepassing van het volwassenenstrafrecht, termen aanwezig om voornoemde jeugddetentie te vervangen door gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. BESLISSING Het onder 15 en 16 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 17 en 18 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 17 en 18 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 6 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij [benadeelde partij] (feit 1) De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres] [woonplaats], [adres], van een bedrag van € 229,16 (zegge: tweehonderdnegenentwintig euro en zestien cent) hoofdelijk met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 229,16, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt daarbij dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan één van die onderscheiden verplichtingen tot schadevergoeding die andere (voor dat gedeelte) komt te vervallen. Voor het bedrag dat door zijn mededader meer voldaan is aan de benadeelde partij ten titel van schadevergoeding dan de som van € 114,58, komt de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat te vervallen. Benadeelde partij [benadeelde partij] (feit 11) De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres] [woonplaats], [adres], in haar vordering niet ontvankelijk is en dat hij/zij zijn/haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Benadeelde partij [benadeelde partij] (feit 14) De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] [woonplaats], [adres], van een bedrag van € 1.211,80 (zegge: twaalfhonderelf euro en tachtig cent) hoofdelijk met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1.211,80 ten behoeve van het [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt daarbij dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan één van die onderscheiden verplichtingen tot schadevergoeding die andere (voor dat gedeelte) komt te vervallen. Voor het bedrag dat door zijn mededader meer voldaan is aan de benadeelde partij ten titel van schadevergoeding dan de som van € 605,90, komt de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat te vervallen. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging De rechtbank wijst de vordering toe. De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07/295087-02 d.d. 25 november 2003 van deze rechtbank voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten 8 maanden jeugddetentie. De rechtbank vervangt voornoemde straf door 4 maanden gevangenisstraf. Aldus gewezen door mr. G.J.J.M. Essink, voorzitter tevens plaatsvervangend kinderrechter, mrs. C. Kleinrensink en G. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2004. Mrs. Kleinrensink en Neppelenbroek voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.