Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5397

Datum uitspraak2004-11-09
Datum gepubliceerd2004-11-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2730 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing bijzondere bijstand voor de kosten van therapeutische hulp. Geen noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39 van de Algemene bijstandswet.


Uitspraak

02/2730 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellante heeft mr. K. Spaargaren, advocaat te Hilversum, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2002, reg.nr. 01/3503. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 28 september 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Spaargaren en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. D.A. Ahmed, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. II. MOTIVERING Op 17 maart 1999 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van therapeutische hulp in verband met de verwerking van traumatische ervaringen te verlenen door de therapeutische praktijk Anagram te Amsterdam. Nadat gedaagde de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (hierna: GGD) ter zake van deze aanvraag om advies had gevraagd, heeft gedaagde bij besluit van 7 juni 1999 die aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw). Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 september 1999 ongegrond verklaard waarbij nog is overwogen dat van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Abw niet is gebleken. Bij uitspraak van 13 maart 2001 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 17 september 1999 ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft, hierbij uitgaande van de toepassing van artikel 17 van de Abw, overwogen dat gedaagde niet heeft onderzocht of het door de GGD ingestelde onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaats gevonden. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft gedaagde wederom aan de GGD advies gevraagd. Vervolgens is bij besluit van 21 augustus 2001 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Gedaagde heeft daartoe overwogen dat geen bijstand voor de gevraagde kosten kan worden verleend omdat appellante een beroep kan doen op een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Abw waarbij gedaagde verwijst naar het reguliere circuit van psychiaters en psychotherapeuten. Voorts is gedaagde van opvatting dat op grond van artikel 17, derde lid, van de Abw geen aanleiding bestaat tot bijstandsverlening over te gaan omdat in het geval van appellante geen sprake is van een noodsituatie. De rechtbank heeft bij de thans aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 21 augustus 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat gedaagde het nodige heeft gedaan om te controleren of sprake was van een deugdelijke advisering door de GGD en dat niet gebleken is dat dit advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voorts deelt de rechtbank de opvatting van gedaagde dat appellante op grond van het bepaalde in artikel 17 van de Abw niet in aanmerking komt voor bijstand in de door haar gevraagde kosten van psychotherapeutische behandeling door Anagram. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn voor een verstrekking als hier in geding, te weten psychotherapeutische hulp, aan te merken als een aan de Abw voorliggende toereikende en passende voorziening. Het feit dat appellante, zoals zij heeft gesteld, bij behandelaars van onder meer de Riagg negatieve ervaringen heeft opgedaan brengt niet met zich dat deze voorliggende voorziening niet toereikend en passend zou zijn. Dit leidt ertoe dat artikel 17, eerste lid, van de Abw in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand in de kosten van psychotherapeutische hulp in de weg staat. Het derde lid van artikel 17 van de Abw biedt de mogelijkheid om in afwijking van de voorgaande leden in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien en zolang, gelet op alle omstandigheden daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn. Blijkens de memorie van toelichting dient daarbij gedacht te worden aan noodsituaties. Hetgeen appellante op dit punt heeft doen aanvoeren biedt de Raad geen aanknopingspunten om te oordelen dat in het geval van appellante sprake was van een noodsituatie als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Abw. Dat appellante met de behandelaars van Anagram inmiddels een vertrouwensband heeft opgebouwd en dat het naar haar opvatting onmogelijk is de reeds in gang gezette behandeling te stoppen, kan niet als een zeer dringende reden worden aangemerkt. Ook overigens is de Raad niet van zeer dringende redenen gebleken. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat gedaagde zich op het in het kader van de toepassing van artikel 17 van de Abw uitgebrachte medische advies van de GGD heeft kunnen baseren. Niet is gebleken dat dit advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Appellante heeft ten slotte nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft de namen van twee personen genoemd aan wie gedaagde, anders dan in haar geval, met toepassing van de Abw wel de kosten van de door Anagram verleende therapeutische hulp heeft vergoed. Gedaagde heeft ter zitting van de Raad nader aangegeven dat in de door appellante genoemde gevallen het door de GGD uitgebrachte advies positief luidde. Reeds hierom is de Raad van oordeel dat geen sprake is - in dit geval - van vergelijkbare gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2004. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) S.W.H. Peeters. TG13102004